www.skutsjehistorie.nl
Britswerd – Gerben Symens van der Werf
Kromwâl Britswerd is een klein dorpje in de
Greidhoeke van Friesland. Midden in de weilanden ligt het terpdorp Britswerd met het landelijke gehucht Kromwâl, ver van de drukke wereld op een voormalige hoge zandige terp. Het dorp lag destijds in het Westergo ten noordwesten van de Middelzee. Deze middeleeuwse zeearm boog vanaf Leeuwarden om het dorp heen naar Bolsward. Door ontslijking van de Middelzee veranderde van tijd tot tijd de waterplas in moeras en welig rietgewas, terwijl slinken zich tussen beide doorkronkelden. Door de kromming van de daardoor ontstane landtong kreeg het gebied de naam Kromwâl mee.
Kromwâl was vanuit Itens alleen per voet door het weiland bereikbaar en vanuit de Buorren van Britswerd via een 200 m lang sintelpad, van elkaar afgescheiden door een klaphek. Aangekomen op Kromwâl waren door de jaren heen aan beide zijden van de daar gegraven vaart huisjes gekomen. De vaart was de verbindingsroute tussen Franeker en Sneek en had als naam de Franekervaart of Franeker Zeilroede, ontstaan uit een kronkelige slenk van de vroegere Middelzee die regelmatig dichtslibte wat de scheepsvaart belemmerde. Middels een overzet kon men aan weerzijde van de vaart komen. Deze overzet verbond in beginsel de beide delen van Kromwâl.
Op Kromwâl kwamen in de 16e eeuw de Menisten in het geheim samen. De navolgers van de Friese pastoor Menno Simons (*1496 - †1561), vervolgd vanwege hun afwijkende geloof met hun specifieke kijk op de doop. In plaats van kinderen te laten dopen, zoals dat tot dan toe nog bij de meeste andere kerken gebruikelijk was, kenden zij slechts de (volwassenen)doop op vrijwillige basis. Ze konden op Kromwâl in betrekkelijke rust bijeenkomen om er te preken. Volgens overlevering vonden Doperse leiders aan de zeilvaart bij Kromwâl onderdak bij een visser die de religie was toegedaan, in zijn eenvoudige woning, die gedeeltelijk schuil ging achter struikgewas en oeverriet. Er kwam naast de latere werf op deze plek een menistenkerkje. Deze ‘Vermaning’, die tot 1805 dienst deed, was niet meer dan een grote vierkante kamer. Wanneer er te veel mensen bij de dienst kwamen werden die op zolder geplaatst om het woord door een luik aan te horen. In 1822 werd voor het kerkje een pastorie gebouwd. Hier hebben ze gebruik van gemaakt totdat de Menisten Kromwâl in 1863 verlieten en naar Itens togen. Daar staat nog steeds het complex van de
‘Formanje’.
Nabij Britswerd lagen de waterplassen het Swaenwerdermeer en het Britswerdermeer. Ondanks dat de agrarische sector de boventoon had in Britswerd, werd vanuit Britswerd dan ook wel op de nabij gelegen wateren gevist. Met het inpolderen van het Swaenwerdermeer in 1834 en het Britswerdermeer in 1855 verdwenen de laatste beroepsvissers. Britswerd werd een echt agrarische dorp.
Om de vissers en boeren te bedienen, maar vooral het drukke scheepvaartverkeer op de Franekervaart was er in de nabijheid van Britswerd een scheepstimmerwerf ontstaan. De Franekervaart was de verbinding geworden voor de boeren om hun kaas en boter naar de steden te vervoeren. Duidelijk is dat in 1651 er een helling op Kromwâl was aan de vaart. Uit dat jaar is namelijk een bewijs bewaard gebleven van meester schytmacker Lyuwe Dircx, die verklaarde schuldig te zijn aan
“Eelcke Rimerts, holtcoper ende gemeensman tot IJlst, de somma van één honderd seuven en tsestich cargls., heercomende van gekofte ende te dancke ontfangen plancken en de cromholten”. In 1689 ging de werf met woning over in handen van Pytter Pytters de Jonge en op 17 december 1728 werd Doeckle Abes (ged. 24-09-1702 te IJlst), getrouwd in 1726 met Sjoukjen Tjamkes, er meester schuitmaker. Doeckle Abes was een scheepstimmerman afkomstig van IJlst. Een zoon van Aabe Tjamkes (*1679) en Rigt Doeckles (*1678) uit IJlst, die 18 kinderen kregen tussen 1702 en 1733 waarvan zes jong overleden. In de ‘Stads- en dorpskroniek van Friesland’ van Dr. Geert Aeilco Wumkes kunnen we lezen op blz. 72 dat Doeckle Abes het op Kromwâl aanwezige huis, schuitmakerij en helling voor 240 goudgls met klinkende munt kocht. Hij werd later bijgestaan door zijn broer Gerben Abes (ged. 27-07-1710 in IJlst - †25-04-1773 te Britswerd), die met zijn uit Britswerd afkomstige vrouw Wytske Jacobs op Kromwâl kwam wonen. Doeckle Abes stapte uit het bedrijf in 1757, nadat hij met zijn tweede vrouw Antje Willems uit Poppingawier trouwde. Hij legde zich toe op stalman, een stalhouder met enkele stuks vee. Gerben Abes en Wytske Jacobs zette de werf alleen voort. Ze kregen op Kromwâl drie kinderen waarvan één zoon, Abe Gerbens (ged. 07-02-1745 te Britswerd - †13-08-1820 te Britswerd). Abe Gerbens groeide op de werf op en trouwde in 1770 met Renske Eedes (*09-04-1747 te Winsum - †<1790). Na het overlijden van Gerben Abes nam Abe Gerbens de werf over in 1773, het jaar dat zijn oudste zoon werd geboren. Het verhaal wil dat Abe Gerbens in 1793 een kotter van ene rijke Lord ‘Six’, commandant van een Engels oorlogsschip, moest repareren. Die had een aanvaring gehad bij de driesprong van de Franekervaart en de Harlingervaart met een geladen modderskûtsje. Het skûtsje was met het stoothout in de zijkant van de kotter gevaren. De schade was dermate dat er wel drie weken werk aan zat om het gat in de romp te repareren. Het was deze Abe Gerbens die in 1811 de familienaam Van der Werf aannam, nadat zijn uit prinsgezindheid naar het Oost Friese Emden uitgeweken zoon Aede Abes (*09-10-1775 te Britswerd) de naam ook al had aangenomen.
Gerben Abes van der Werf
Op de werf op Kromwâl, even ten westen van de dorpskern van Britswerd en de Franekervaart, werden vooreerst voornamelijk schouwen en pramen gebouwd en gerepareerd voor handelaren, beurtschippers, vissers en boeren. Abe Gerbens zonen kwamen als derde generatie ook op de werf werken. Zijn oudste zoon Gerben Abes van der Werf (*16-09-1773 te Britswerd - †26-03-1859 te Britswerd) had de leiding op de werf al overgenomen toen in 1820 Abe Gerbens op 85-jarig leeftijd kwam te overlijden. Gerben Abes trouwde in Lutkewierum Pierkjen Jans van Gosliga (*01-08-1771 te Tjerkwerd - †12-06-1812 te Bozum) in 1801. Pierkjen Jans overleed kort na de geboorte van haar zoon Abe Gerbens. Gerben Abes bleef met drie kleine kinderen achter. Hij hertrouwde in 1814 met Lieuwk Symens Wybes (*1783 te Hindeloopen - †05-02-1834 te Britswerd). De uit zijn eerste huwelijk afkomstige dochter Rinske Gerbens van der Werf (*28-07-1803 te Britswerd - †03-07-1895 te Britswerd) trouwde op haar beurt met timmermansknecht Hobbe Klazes Strikwerda uit Koudum (*1795 - †1868). Zij settelden zich in 1827 in Britswerd in een huis van de diaconie van Britswerd. Hobbe Klazes kwam na zijn trouwen als scheepstimmerman op de werf van Gerben Abes te werken. In 1867 kochten ze op hun oude dag nog een woning in Britswerd. Hun zoon Gerben Hobbes (*1833 - †1900) leerde op de werf bij Britswerd ook het vak. Met de daar opgedane ervaring zette hij in 1860 samen met Douwe Gerrits Roosjen (*1828 - †1906) een werf in Stavoren op waar zij naar Hindelooper model de Staverse jol ontwikkelden.
Zoon Abe Gerbens van der Werf (*15-08-1809 in Britswerd - †30-05-1893 te Franeker), ook uit zijn eerste huwelijk, was getrouwd met Sijke Pieters Schuitmaker (*1812 - †1884), dochter van Pieter Ypes Schuitmaker (*1789 - †1862), kleindochter van Leeuwke Ypes Schuitmaker (*1787 - †1837) die aan het Oostvliet te Franeker een scheepswerf runde. Abe Gerbens werd daar scheeptimmerknecht. Gerben Abes en Lieuwke Symens kregen dochter Douwtsen en een zoon. Hun zoon Symen Gerbens van der Werf (*23-10-1818 te Britswerd - †13-12-1890 te Britswerd) kwam op Kromwâl als scheepstimmerknecht werken.
Symen Gerbens van der Werf
Symen Gerbens van der Werf nam in de vijftiger jaren de leiding over op de werf aan de Franekervaart. Er was voldoende klandizie uit de scheepvaart van Franeker naar Sneek en vice versa. Scheepstimmerknechten werden geregeld gevraagd aan het einde van de winter om de oplopende vraag naar nieuwe snikken en reparaties van oude schepen te kunnen bolwerken. Hij werd alom erkend als een man met kennis van zaken. Pieter Wybes Wester uit Hennaard vroeg in 1857 Symen Gerbens van der Werf om voor hem eens te kijken naar een een turfschip dat te koop lag. Het was ‘De Jonge Jan’ van Fopke Jans Fopma uit Wommels. Het schip werd bekeken door Symen Gerbens en zal kwalitatief goed zijn geweest, want de koop ging door. Ook in het dorp was Symen Gerbens een man met aanzien. Doordat naast de werf de oude doopsgezinde pastorie stond, werd hij ook kerkvoogd in de Nederlands Hervormde Kerk in Britswerd. Deze kerk was welgesteld, zodat bijna alle huizen in het dorp nagenoeg in eigendom waren van de kerk. Als kerkvoogd had Symen Gerbens het beheer over de goederen van de kerkelijke gemeente, zoals het kerkgebouw, de kosterswoning en de pastorie. Hij was verantwoordelijk voor het onderhoud en verhuur van deze gebouwen. Hij kreeg acht kinderen met Dieuwke Hanses Bosma (*20-06-1825 te Britswerd - †06-07-1868 te Britswerd). Ook zij kwam na de geboorte van hun jongste kind Sint na een lang ziekbed te overlijden en Symen Gerbens trouwde twee jaar later met Sibbeltje Jans Boersma (*08-09-1815 te Wieuwerd - †06-11-1875 te Britswerd) uit Oosterlittens. Maar het was Symen niet gegund, want na vijf jaar overleed ook Sibbeltje Jans. Symen Gerben trouwde in 1887 nogmaals, nu met Maayke Teunis Wijnja (*06-10-1819 te Rauwerd - †03-07-1901 te Britswerd) in Weidum.
Door de droogmaking en inpoldering van o.a. het Britswerdermeer in 1855 werd de vraag naar andere schepen groter. Symen Gerbens ging voornamelijk pramen van 4 à 5 ton bouwen met een lengte van circa 7,60 m en een breedte van 2,00 m en een holte van 0,65 m. Als ze niet meteen verkocht werden, dan werden ze eerst verhuurd. Door de afgraving van de terp van Britswerd in 1880 kwamen daar ook pramen van 9 tot 12 ton, met roef en luiken en met zeil en treil, bij in de verkoop. Deze schepen moesten de terpaarde vervoeren vanuit een speciaal gegraven wijk vanuit de Franekervaart. Daarnaast bouwde hij tussendoor zeilboten, hardzeilers, van 4,40x1,94 m en van 4 el 6½ palm x 1 el 8½ palm (3,40x1,53 m). Voorlopers van de tjotters. Een enkele keer werd er een woonboot geschikt voor winkel of snikschip verkocht.
Gerben Symens van der Werf
Van zijn vier zonen werden er drie scheepstimmerknecht. Gerben Symens van der Werf (*27-05-1849 te Britswerd - †13-10-1926 te Britswerd), Hans van der Werf (*13-09-1851 te Britswerd - †30-07-1929 te Obergum) en Sint van der Werf (*12-12-1867 te Britswerd - †24-02-1959 te IJlst) hadden bij hun vader het vak geleerd. De vierde, Ente werd timmermansknecht. Sint verhuisde naar IJlst en werd meesterknecht bij Crolus. Gerben Symens en Hans werkten hoofdzakelijk op Kromwâl. Zij stonden Symen Gerbens op de helling het meest bij toen hij gekluisterd werd aan bed. In 1890 overleed Symen Gerbens na een lang ziektebed. Notaris Sjoerd Haagsma uit Bozum handelde de boedelscheiding af voor de erfgenamen. Het betrof de scheiding van een huis met erf en timmerschuur te Kromwâl. Gerben Symens en Hans bleven op de helling samen werkzaam. Maar een jaar later zouden ook zij uitelkaar gaan. Wellicht door onenigheid wie de leiding op de werf zou krijgen of was het dat Hans niet in de ijzerbouw geloofde. Hans vertrok in 1892 naar een helling in Winsum (Gr.) en trouwde daar met de Roelfke Bos, weduwe van Gerhardus Kuipers en eigenaresse. Gerben Symens ging alleen verder als scheepstimmerman op Kromwâl. Gerben geloofde in ieder geval wel in ijzerbouw en schakelde langzaam over. De leemte op de werf door het vertrek van Hans werd door een extra scheepstimmerknecht opgevuld die Gerben Symens via de Leeuwarder Courant had verkregen. Het was op de werf zijn zoon Symen Gerbens die de stoot gaf tot het overgaan van de werf van de houten scheepsbouw op de stalen scheepsbouw (jachten). Met enkel zijn lagere schoolopleiding volgde hij een schriftelijke cursus stalen scheepsbouw. Hij kon dit knap en intelligent omzetten in heel veel initiatief.
Met de komst van de Kromwâlsbrêge konden de jongens uit het dorp vaak op de helling aan de Franekervaart komen. De Kromwâlsbrêge was een houten voetdraaibrug die tussen de werf en de pastorie was aangelegd in 1910. De brug had een vaste doorvaarthoogte van 1,50 m. Éénmaal open gedraaid had de brug een vrije doorvaartbreedte van 5,50 m. Het onderhoud aan de brug, als het in de carbolineum zetten, werd door de gemeente Baarderadeel regelmatig uitbesteed aan
Firma G.S. v.d. Werf & Zonen. Zo ook het onderhoud aan het pad van Britswerd naar Kromwâl. De jongens uit Britswerd mochten vaak de schepen op de helling draaien. Die werden buiten dan nagekeken, want binnen maakten Gerben met zijn zoons Symen en Ids mooie jachten. De Franekervaart was een druk bevaren route. De Harlinger boot kwam twee keer per dag langs van en naar Sneek. Tijdens de dinsdagmarkt in Sneek of de PC in Franeker kwam er naast de Harlingerboot, ook de Winsumerboot en de stoomboot van Oosterlittens. Ook werd de Franekervaart nogal druk bevaren door nog een paar motorboten en de beurt- en veerschepen van 25 tot 32 ton. Die passeerden allemaal Kromwâl. De te passeren smalle voetdraaibrug, circa 1,50 m breed, werd daarbij bediend door Grietje Jelles de Jong. Naast het voorbij varen, lagen er vaak drie turfschippers aan de wal, als ze er niet op uit waren, te Kromwâl. Dit waren Mientje Keuning met de ‘Hoop op Zegen’ [S 941 N], Willem Klazes en Rienk Fopma met de ‘Tijd zal ´t Leeren’ [L 854 N] en de Gebrs. J. en Sj. van der Veen met de ‘Tiid is Jild’ [L 1943 N]. Ook kwam Johannes ter Burg met zijn ijzeren potschip veel op Kromwâl aan de wal liggen. Hij had altijd van alles te koop. Alles was dan fijn uitgestald in het vooronder. En dan was er nog het roefschuitje van 21 ton van Meinte Nijland (Meinte
Jirappel) en Lyfke. Zij haalden aardappels uit Tzummarum, die zij bij de boeren in Wieuwerd en Britswerd uitventte. ’s Winters lag het schip op Kromwâl. Gerben Symens van der Werf had ’s winters ook een neven snabbel samen met timmerman Sjoerd Bouma van Oosterend. Ze verkochten vanaf november de Friesche schaatsen. In de timmerschuur had hij een grote slijpsteen en als het dan winter was en het ijs sterk, werden de schaatsen daar geslepen.
Gerben Symens van der Werf was een uitmuntende tekenaar. Hij maakte veelal eerst een tekening van zijn te bouwen schepen. Hier zijn gelukkig vele exemplaren van bewaard gebleven in het Fries Scheepvaartmuseum. Vervolgens werden er op schaal modellen gemaakt. In 1913, een jaar na het overlijden van zijn vrouw Antje Idses Kuperus, kreeg Gerben Symens van der Werf op de ‘Internationale watertoerisme- en Nijverheids Tentoonstelling Sneek 1913’ zelfs de bronzen medaille uitgeloofd met bijbehorend diploma voor zijn tekeningen en tekenmodellen.
Naast de pramen bouwde Gerben Symens en zijn zonen veel roefschuitjes van rond de 20 ton. Maar er werden niet alleen werkschepen gebouwd. Voor de pleziervaart werden er veel tjotters en Friese jachten door de jaren heen gebouwd. De tjotters en jachten waren rond de zes meter lang en ca. 2,80 m breed. Het vakmanschap was er in af te lezen. Één van hun Friese jachten, de ‘Neptunus’ uit 1919, is tegenwoordig in de Schepenhal van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen nog te bewonderen.
Een enkele keer waren de schepen groter, zoals in 1908. Schipper J. Wiersma uit Oosterwierum kwam voor een motorvrachtschip. Het schip kreeg een lengte van 22,30 m en een breedte van 3,40 m. De holte werd 1,50 m. Ook werd er een grote tjalk in dat jaar gebouwd met afmetingen van 21x4,25 m. Waarschijnlijk zijn hier drie of vier skûtsjes gebouwd, maar in de gegevens van de Scheepsmetingsdienst werd maar één schip van deze werf gevonden die als roefschip betiteld werd. Zo zou het schip dat in 1909 werd gebouwd met de afmetingen 15x3,40x1,30 m, weleens een skûtsje kunnen zijn, al is het niet gevonden in de registers van de Scheepsmetingsdienst. In de jaren die volgden tot de Eerste Wereldoorlog waren de schepen weer wat hanteerbaarder. Vreemd genoeg werden de schepen in de oorlog weer groter. Er werd een 6 pk vrachtmotorboot voor beurtschipper Rients Bakker uit Britswerd gebouwd in 1914, ‘De Jonge Bauke’. Van dit schip, met een lengte van 14,85 m en een breedte van 2,92 m, werd de gehele bouw beschreven. Naast het bestek werd het verbruikte materiaal nauwkeurig bijgehouden. Het schip vaart tegenwoordig op de Thames. In 1916 werd het beurtschip voor turfschipper Anne de Jong uit Engelum gebouwd. Op de tekening van het schip, aanwezig bij het Fries Scheepvaartmuseum, kreeg het de afmetingen van 15,70x3,55x1,15 m. Het schip ‘Hoop op Welvaart’ [L 1155 N] werd gemeten op 19 juni 1917 met de afmetingen van 15,78x3,54 m. Als we aannemen dat de vingerlingen waren mee gemeten (ca. 4 cm) dan hadden ze zeer nauwkeurig vanaf tekening het schip gebouwd. Voor Lou Venema uit Wieuwerd bouwden ze in deze periode een Stevenaak met een lengte van 13,50 m. Tussen de twee oorlogen werd op 15 maart 1920 de samenwerking tussen vader en zonen omgezet in de
Firma G.S. v.d. Werf & Zonen, Scheepswerf “Kromwal” en verhuurde ze onder Britswerd pramen en bouwden ze melkschouwen, zeilsloepen van 6x1,65 m met tuigmodel vrijbuiter, bakdekkruisers en ijzeren boeiers. De boeiers hadden een lengte van circa 8 m en een breedte van 3,30 m met een holte van 1,40 m. Een aantal tjotters en boeiers werden voor eigen risico op stapel gezet en later verkocht, soms door bemiddeling van scheepsmakelaars als Hylke van der Zee uit Sneek of door R. Dragt uit Aalsmeer.
Het was de bloeitijd van de jachtbouw, waardoor er geïnvesteerd kon worden in een nieuwe grotere timmerschuur met een geknikt zadeldak. Vanuit de schuur kwam een langshelling, maar de oude naast de schuur bleef ook bestaan. Bij de bouw van grotere schepen was er nog een derde langshelling ten noorden van de schuur. Deze was diagonaal op de vaart gericht.
Symen Gerbens en Ids van der Werf
Symen Gerbens (*08-09-1879 te Britswerd - †14-03-1950 te Britswerd) en zijn broer Ids van der Werf (*13-03-1887 te Britswerd - †09-02-1967 te Britswerd) waren de laatste werfbazen. Ook hun koningsgezinde zuster Dieuwke was mede-eigenaar van de werf geworden. De beide jongens hadden al jong het vak geleerd van hun vader Gerben Symens, waarvan ze het bedrijf hadden overgenomen in 1926. Symen Gerbens woonde met zijn zuster Dieuwke (*14-05-1889 te Britswerd - †11-05-1959 te Britswerd) samen in de ouderlijke woning achter de timmerschuur van de werf. Tot zijn dood had Gerben Symens bij hun ingewoond. Ids was getrouwd met IJmkje Okkes Piersma (*25-02-1890 te Britswerd - †27-09-1969 te Britswerd) en hadden met hun drie kinderen een woning aan de Britswerder kant van de vaart. Om op de werf te komen en weer thuis maakte Ids druk gebruik van de houten voetdraaibrug. Na het afbreken van de houten voetdraaibrug in 1939, werd op de locatie van de oude houten voetdraaibrug, een heechhout, geplaatst. Een heel hoog smal houten loopbruggetje met een doorvaarthoogte van circa 3,00 m.
De broers waren scheepsbouwers in staalijzer en hout. Symen Gerbens deed nog de administratie en het teken-, bereken- en calculatiewerk, waarmee hij verantwoordelijk was voor de vormgeving. Ids was als werfbaas meestal op de werkvloer te vinden voor de praktische uitvoering. Deze combinatie leverde voldoende werk op, waardoor de beide broers ongeveer vijf man personeel hadden. Hiermee kon aan veel vraag voldaan worden. Er gleden dan ook behoorlijk veel schepen van de helling als melkschouwen voor de boeren en fabrieken, maar ook staalijzeren motorboten van 5,40x1,35 m zonder motor of motorboten van 7x2 m waarin een 50pk Kermath-motor werd ingebouwd en die voorzien werden van kajuit en overdekte cockpit met zijzeilen en Aupings met kussens voor slaapgelegenheid. Ook werden er nog wel skûtsjes op de werf gezien. Al was het alleen maar voor onderhoud of een enkele voor een verlenging, zoals ‘De Drie Gezusters’ [S 501 N] van turfschipper Sybren de Vries uit Rien in 1922. Het schip zou tot 1965 in de familie blijven. De reden van verkoop was de nieuwe vaste betonnen brug bij Kromwâl in 1965 met een doorvaarthoogte van 1,80 m. Hierdoor kon het schip zijn bestemming niet meer bereiken. Itens was nu met de komst van deze fantasieloze betonnen brug wel te bereiken door een nieuw aangelegde verharde weg vanaf Wieuwerd via Britswerd, welke aansloot op de in 1961 aangelegde weg Dearsum – Franeker (N384). Met de komst van de nieuwe verharde weg kon het heechhout afgebroken worden. De gemeente Hennaarderadeel had al belangstelling getoond. De politiek bewuste Ids verzette zich echter vel tegen de afbraak en protesteerde op het gemeentehuis in Mantgum, want zonder heechhout moest hij dagelijks een ‘heel stuk’ omlopen om op de werf te kunnen komen. Om te protesteren was hij wel van Kromwâl naar Mantgum gelopen en terug (v.v. 10 km). Mede door Ids zijn protest bleef het heechhout tot 1998 bestaan, toen het alsnog in een verwaarloosde toestand werd afgebroken. Met de komst van de Middelzee route over de Franekervaart werd de doorvaarhoogte van de betonnen brug in 2005 verhoogd naar 2,50 m. Hiermee werd de Franekervaart geschikt gemaakt voor kleine pleziervaart wat een positieve invloed had op de verblijfsrecreatie in Noordwest Friesland.
In de Tweede Wereldoorlog kwam er in de werkzaamheden de klad wat in. De Friezen hadden het gebied onder water gezet, wat handig was om onderduikers te huisvesten, maar niet voorkwam dat Ids zijn zoon Gerben (*07-02-1923 te Britswerd - †09-07-2002 te Wageningen) in het Ruhrgebied in Duitsland werd tewerkgesteld. Er was moeilijk aan materiaal te komen. Via advertenties werd nog wel geprobeerd om aan nieuw of gebruikte staalijzeren platen te komen. Platen van 3 á 4 mm en hoekstaal 35x35x5 en 40x40x5 mm. Kort na de oorlog bleef Ids, na het overlijden van Symen Gerbens, alleen over. Hij bouwde nog enkele melkschouwen, onder andere een grote melkschouw voor de melkfabriek ‘Betterwird’ in Dokkum. In 1957 begon Ids, als zesde afstammeling in direct mannelijke lijn, voor het grootste deel alleen, aan de bouw van twee motorkruisers van 7x2,50 m, de ‘Nea Tocht’ en de ‘Waerlampke’. Deze schepen werden toen al voorzien van een wc-pot, welke Ids thuis niet eens bezat. Naast de scheepsbouw sleep Ids ’s winter, net als zijn vader, ook schaatsen. Doordat er geen verwarming en isolatie in de timmerschuur aanwezig was, had Ids dan altijd een druppende neus. Daarnaast was hij behoorlijk doof geworden door het werken met de verschillende machinerie in de loods. Ids was echter zo met de werf en zijn werk en alles wat hij deed begaand dat hij tot vier uur voor zijn dood in 1967 nog aan een jacht timmerde. Bovendien had hij als zeer kundig jachtbouwer, nog verscheidene opdrachten voor zeil en motorjachten en lagen er nog vele schaatsen die in elkaar gezet moesten worden. Het Kromwâlster scheepsbouwerbloed kroop waar het niet kon gaan. Zoon Gerben werd scheepstekenaar verbonden aan het Scheepsbouwkundig Laboratorium in Wageningen. Zijn andere zoon Ane (*09-04-1927 te Britswerd - †29-05-2010 te Nieuwegein) werd timmerman, leraar op de technische school in Leeuwarden en later meubelmaker in Tiel en Culenborg. Beide zagen echter geen heil in voortzetting van de werf. De werf was geen werf meer. Het werd voor fl. 15.000,- verkocht aan een echtpaar uit Duitsland die de timmerschuur verbouwden. Een deel van de schuur werd bij de woning getrokken en in het resterende deel werd voor jaren een atelier gevestigd, waarin Walter Serocka, uit Xanten in Duitsland, ceramiek vervaardigde. Hij en zijn vrouw experimenteerde in nieuwe kleuren, maar van een rendabel bedrijf kwam het nooit. Door het plotselinge overlijden van Walter in de tachtiger jaren vertrok zijn weduwe weer terug naar Duitsland. Het duurde tot 2009 voordat de woning en schuur/atelier werden verkocht. Moeilijkheid bij de verkoop was de vervuilde grond op het terrein.
Laatst gewijzigd op: 12 september 2011