Drachten, Langewyk - Gebrs. Van der Werff

Drachten bestond, voordat de vervening begon, uit twee kleine dorpjes, Noorder- en Suyder-Dragten. De turf uit de veengebieden kon alleen over het water vervoerd worden en daarom waren goede vaarverbindingen van essentieel belang. De bewoners van de beide dorpjes kregen begin 1600 toestemming van de Gedeputeerde Staten van Friesland om een doorvaart te maken met een verlaat in de Hogeweg bij de Kletten. In 1603 was deze gereed. De omliggende grietenijen maakte bezwaren door eventuele schade vanwege het scherpe en bittere veenwater. Een jaar later werd het verlaat gedempt. De verveenders gaven de moed niet op. In 1613 werd er een akkoord bereikt waarbij de oude Kletstervaart verbeterd diende te worden met duikers en verlaten. Wederom werd het werk verijdeld door de omliggende grieternijen. De mislukking om het veen via het Koningsdiep en de Kletstervaart af te voeren weerhield de Drachtsters niet hun pogingen te staken. Een aantal voortvarende lieden uit de Noorder- en Zuiderdrachten staken de koppen bij elkaar en zo ontstond er een goed opgezet plan het veen, via en nieuw te graven vaart met de bijbehorende dwarsvaarten, af te voeren. Een opvaart vanuit het Koningsdiep en de Dreit tot in het hoogveen. Een rijke koopman uit ’s Gravenhage, Passchier Hendriks Bolleman (*1585 - †1655), was bereid met hen een contract af te sluiten op 5 oktober 1641. De hoofdvaart met sluizen, bruggen en verlaten werd 28 à 30 voet (± 9 m) breed, de dwarsvaarten 24 voet (± 7 m). Hier begon de geschiedenis van Buitenstvallaat.
Bolleman en zijn compagnons moesten binnen een jaar de vaart met dwarssloten klaar hebben. Ze kregen als betaling een ½ deel der venen plus de brug en sluisgelden. Natuurlijk was er weer protest van de omliggende grieternijen maar deze werden nu in het ongelijk gesteld door het Hof van Friesland. Na het gereedkomen van de vaart kwamen de arbeiders van heinde en ver om hier hun geluk te beproeven. Ambachtslieden, kooplieden, schippers enz. Er moesten huizen gebouwd worden, dus kwamen er houtzagerijen en kalkovens. Bij het Buitenste Verlaat werd een tolhuis neergezet voor het innen van de sluisgelden. Elke schuit met turf geladen en een lengte van 40 voet of meer moest 8 stuivers betalen. Bij kleinere schepen 5 stuivers. Een schuit met waren en mensen geladen zou zowel uit- als invarende 2 stuivers moeten betalen. Naast het tolhuis ontstond er meer bedrijvigheid. Er kwam een boerderij aan de noordkant van de sluis. Aan de zuidkant kwam naast het tolhuis met grote schuur, twee woningen met herberg en winkel en een schuitemakerij.

Zuiderdwarsvaart/Langewyk

De oude scheepshelling aan de LangewijkDe Zuiderdwarsvaart was in 1649 gegraven ter ontsluiting van de venen. Het was een dwarssloot van een schipsloot vanaf de Dreit (Buitenste Verlaat) die tot in het hoogveen was gegraven, ten behoeve van de afgravingen van het hoogveen. Grondlegger voor de 7,30 meter breede dwarssloot was de Haagse koopman en solliciteur Passchier Hendriks Bolleman (*1585 - †1655). De kruising van de Noorder-en Zuiderdwarsvaart met de Noord-en Zuidkade was een bedrijvige omgeving. Om ze met elkaar te verbinden was een vernuftige oplossing bedacht door met een houten draaibrug de oeververbindingen tot stand te brengen. In 1916 werd de brug vervangen door twee stalen wipbruggen, 'De Zilveren Bruggen'.
Passchier Hendriks Bolleman ging tenslotte failliet, maar niet nadat hij de Drachtstervaart verder oostwaarts had doorgetrokken via Ureterp (Langewyk) en Siegerswoude naar Groningerland.
Er ontstond bedrijvigheid welke niet in het centrum van Dragten gewenst was. Zo als de Drachtster Kalkovens ten oosten van de Dwarsvaart op het Oosteinde. Er kwamen molens die eerst voor de polderbemaling werden gebruikt, maar later als houtzaagmolen en als korenmolen. De rogmolen ‘De Hoop’ was van Jan Jans Weis (*1816 - †1901). Jan Jans was de schoonvader van Oebele Haikes van der Werff (*1847 - †1929), de werfbaas op de werf aan het Buitenste Verlaat. En er ontstond scheepsbouw.
Deze bedrijvigheid trok veel volk aan. Turfschippers vonden domicilie in het verveningsgebied: van Ureterp en Marum tot Gorredijk en Surhuisterveen. In de weekenden was het ook een verzamelpunt van volk uit Drachten, Houtigehage en Drachtster Compagnie. Zij kwamen tezamen in de Herberg 'Dorpzicht' op Oosteinde en Herberg 'De Warne Hoek' op de hoek van de Zuiderdwarsvaart en Zuidkade. Als er een schip succesvol van de helling liep werd dat ook beklonken met een paar jenevertjes in de herberg.

Ate Pieters van der Werff

Situatie Oosteinde/Zuiderdwarsvaart/LangewykNaast Haike Pieters (*07-12-1814 te Drachten - †30-11-1880 te Drachten) die aan de Noorderdwarsvaart begint start zijn broer Ate Pieters van der Werff (*19-04-1819 te Drachten - †05-04-1890 te Drachten) in 1863 ook als zelfstandig scheepstimmerman. Hij pacht een stuk grond aan de Langewyk, het begin van de Ureterpervaart, van Johannes Engberts van der Meulen voor 60 caroliguldens per jaar. Het terrein aan de zuidkant van de wijk bevond zich tamelijk dicht bij de hoek van de Langewyk met de Zuiderdwarsvaart, aan de oostkant van de vroegere kalkovens van Douwe Auckes, die deze in 1772 vererfd had aan de Duursma’s. Hij kon het afkopen door het twintigvoudige van de jaarlijkse pachtsom. Hij werd echter wel verplicht gesteld om: "den gepachte grond tot eene helling en scheepstimmerwerf in te richten en daartoe de nodige gebouwen en verdere timmerwerken ten zijnen koste moet doen maken en goed onderhouden". Ate Pieters bouwde een helling, een woonhuis en een zestal huisjes voor zijn werknemers. De woningen en de helling waren bereikbaar middels een smal bruggetje, 'De Hellingplanke' genaamd. Dit bruggetje bevond zich over de Dwarsvaart, ongeveer vijftig meter zuidelijk van de Langewyk. In de nabijheid van de woning bouwde hij een nieuwe kalkoven. Het gebied waar de scheepshelling, de kalkoven en de woningen zich tussen de appel- en perebomen bevonden, werd 'De Hellingpôlle' of 'De Pôlle' genoemd. Op deze plaats is nu de straat De Kim te vinden. De straat de Helling in Drachten loopt dwars over de voormalige stee van de vroegere schuur.
In 1869 kocht Ate Pieters de pacht af voor fl. 900,-. Dit was nog slechts vijftien keer de jaarlijkse pachtsom, maar de erfgenamen van Van der Meulen wouden geld zien na nog een verstrekte lening aan Ate Pieters. De ligging van de werf was voor de scheepsvaart vanuit Bakkeveen strategisch. Wachtend voor de bruggen op het Oosteinde was een bezoekje voor een reparatie op de werf snel gedaan.
De zeer orthodoxe christen Ate Pieters, volgeling van de Afgescheidenen, trouwde in 1842 met Baukje Wytzes Kamp (*19-08-1815 te Tjalleberd - †19-04-1893 te Drachten), zuster van zijn stiefvader Tjebele Wytzes Kamp (*19-08-1815 te Tjalleberd - †19-04-1893 te Drachten).
Hij maakt van deze werf ook een bloeiende onderneming. De bedrijfsvoering op de werf was goed genoeg om lang een rol te kunnen spelen in een zo belangrijke bedrijftak als de Friese scheepsbouw. Er werden op de werf naast pramen en ander kleingoed flinke turfschepen, snelle schepen voor vlugge schippers van Blokzijl, beurtschepen voor geregelde reizen naar grote plaatsen en schuitescheepjes voor kleiner vervoer over nauw binnenwater gebouwd. Gezien de ligging van de werf werden de afmetingen van de te bouwen schepen beperkt door de grootte van de bruggen en sluizen, evenals de breedte en diepte van de vaarwaters in de omgeving. Gangbare maten van de schepen waren toen een lengte van 13 à 15 m, een breedte van 3 m en een holte van 1,20 m. Ate Pieters bouwde van deze afmetingen ook veel overdekte bokken, praamschepen, kofschuitjes en roefscheepjes voor eigen rekening die hij verhuurde. Door de ligging ‘bij de Kalkfabriek’, werd dat er als extra plaatsaanduiding vaak bij vermeld. Huurprijzen van de schepen bedroegen fl. 90,- à fl. 120,- per jaar. Het hout van de langste en dikste balken en wellings voor de te bouwen schepen werd hoofdzakelijk geleverd door Walle Melis Oppedijk uit IJlst. Het boeghout, stuiten en kromhout werden door gekocht op de houtverkopingen te Olterterp in Het Witte Huis, en Betsterzwaag.

Pieter Haikes van der Werff

Woning van Van der WerffIn de loop der tijd was het uitstaande bedrag aan onbetaalde rekeningen voor geleverd hout hoog opgelopen. Bij de inventarisatie van de boedel, die in 1892 plaats vond na Ate Pieters zijn overlijden, bleken er nog meer schulden te zijn. De totale financiële toestand was slecht. Erfgenamen verlangden een boedelbeschrijving en er vond een openbare veiling plaats van ‘een huizinge met scheepstimmerwerf en werkplaats, huizen, erven, grond en scheepshaven onder Drachten bij de Lange Wijk’. Het onroerend goed werd provisioneel in koop toegewezen aan Ate Pieters zijn jongste zoon Tjibbele Ates (*1856 - †1926). Tjibbele was al sinds 1881 scheepstimmerman in Warga. Bij de finale veiling werd Ate Pieters zijn oomzegger Pieter Haikes van der Werff (*21-01-1845 te Drachten - †25-07-1900 te Drachten), scheepstimmerman aan de Noorderdwarsvaart, op 21 april 1892 eigenaar voor de prijs van fl. 2.666,-. Hij was nu eigenaar van twee werven. Zijn oudste zoon Haike Pieters van der Werff (*13-09-1870 te Drachten - †13-08-1956 te Drachten) was net meerderjarig en nam de leiding op de werf aan de Langewyk.

Haike Pieters van der Werff

Haike Pieters bezigde zich vooralsnog op de werf met houten schepen, veelal roefschepen (skûtsjes). Winterdag lagen er bij de werf, tussen de Hellingplanke en de Draaibrug, veel van deze schepen en ook pramen. Na de Hellingplanke lagen nog enkele woonschuiten. Het was een druk bedrijf, zodat omwonenden de hele dag door gehamer en geklop hoorden. Hij moest van de vertrouwde houtbouw overschakelen naar de moeilijke ijzerbouw. Daarbij kwam nog dat de houten schepen meer onderhoud nodig hadden en dus meer werk op de helling gaf.
Uit het werfboek van 1870-1956, gearchiveerd in het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek, is te lezen dat M.B. Jagersma uit De Wilp een ijzeren praam (13,02x2,55x0,71 m) bestelde bij Haike Pieters. De datum is niet vermeld, maar Marten Boeles Jagersma overleed in 1893. We kunnen dus concluderen dat Haike Pieters de eerste stappen richting de ijzerbouw had gemaakt. Rond de kokende teerpot zal rond het schaftuur heftige discussie hebben plaatsgevonden over de spraakmakende ijzerbouw die in de provincie was gestart. Een deel van het hellingvolk betwijfelde de doelmatigheid van een ijzeren schip. Blijkbaar was Haike Pieters van de ijzerbouw overtuigd en vertrok naar Vierverlaten voor een opleiding voor de ijzeren scheepsbouw op de werf van Wolter Mulder (*1868 - †1960), evenals zijn broer Oebele Pieters (*1877- †1947) van Schilkampen bij Leeuwarden en neef Jan Oebeles (*1876- †1958) van de werf bij het Buitenste Verlaat. De kokende teerpot was niet meer nodig, daarvoor in de plaats kwam het helse kabaal van de klop- en rekhamers van het klinken van honderden klinknagels. De pikjongen werd nageljongen. De werkdagen werden korter en er werd goed geproduceerd. De gewoonte om ’s middags het waerm miel te nuttigen werd echter onder geen beding van afgeweken. Een hellingfeint uit Drachtster Compagnie nam zijn gekookte prak in een pannetje mee naar de helling. Tegen schafttijd maakte mem Van der Werff de zaak dan even voor hem warm.
Bij de eerste tewaterlating van een groot stalen schip in 1898 waren de omwonenden uitgelopen naar de draaibrug aan de Bopperein. In een tijd dat men nog dacht dat een stalen schip veel sneller zou zinken dan een schip van hout verwachtte men spektakel bij de helling, maar dat gebeurde niet. Men was vebaasd dat het schip niet onmiddelijk zonk.
In 1907 kocht Haike Pieters het terrein van de vroegere kalkbranderij van Duursma, met het daarop staande leshuis en de aangehechte woningen voor fl. 2.060,-. Hier op de hoek van de Langewyk en de Zuiderdwarsvaart liet Haike Pieters een woonhuis voor zijn gezin bouwen.
Aan de Langewyk koos Haike Pieters over het algemeen voor stabiliteit en laadvermogen al zijn hier een paar prachtige, snel gelijnde skûtsjes gebouwd zoals in 1908 de ‘Twee Gebroeders’ [G 1108 N] voor Jan Groen uit Moddergat. Tegenwoordig als de ‘Lonneke’ bij de IFKS. De klanten werden hier met veelal bredere schepen, geschikt voor zwaar transport over grotere afstanden. Tussen 1898 en 1916 werden op de werf aan de Langewyk 160 tjalken, klippers, pramen en andere schepen gebouwd. Niet alleen skûtsjes van tot 45 ton werden hier gebouwd. In 1903 berichtte de Drachtster Courant dat op de scheepstimmerwerf van H.P. van der Werff een stalen paviljoen tjalkschip zou worden gebouwd, zeer geriefelijk ingericht, groot 102 ton en met een lengte van 21,20 meter en 4,60 meter breed. Dit was het grootste stalen schip dat tot op dat moment op deze werf was gebouwd in opdracht van beurtschipper Jetze Schokker uit Drachten. Het zou ingezet worden als beurtschip op het tracject Drachten-Rotterdam. Dit stalen paviljoen tjalkschip kon nog net door de sluis van het Buitenste Verlaat. Met dit schip werd nog het gezin en inboedel van Bouke Schurer, scheepstimmerman bij Haike Pieters en vader van de bekende dichter-journalist Fedde Schurer, naar Lemmer verhuisd.
Haike Pieters had altijd een volle ordeportefeuille. In de drukste tijden was er emplooi voor wel 13 personeelsleden. Niet alleen met nieuwbouw, maar ook onderhoud aan skûtsjes van vaste klanten als turfschipper Sake Jansz Hoogeveen met zijn bruingekleurde skûtsje de 'Vier Gebroeders' [G 1132 N], ging Haike niet uit de weg. En dat dit goed gebeurde kunnen we hedentendaage nog zien, nu Delmer Los met dit skûtsje (nu 'Grutte Pier') zeilt en er in 2010 kampioen in A-klasse van de IFKS mee werd.
Haike Pieters trouwde in 1896 met Margrietta van der Meulen (*14-09-1870 te Drachten - †02-05-1963 te Drachten) en ging met zijn vrouw bij de werf aan de Langewyk wonen. De werf werd met schuur, woonhuis en arbeiderswoning werd daaropvolgend van vader Pieter Haikes overgenomen voor de prijs van fl. 2.500,-. Ze kregen vier kinderen, één dochter en drie zonen.
Er ontstond een samenwerkingsverband met broer Ate Pieters van der Werff (*1879 - †1953) van de werf aan de Noorderdwarsvaart. Ze adverteerden gezamenlijk voor opdrachten. Bij aanvaarding werden de op Langewyk gebouwde ijzeren casco’s afgetimmerd aan de Noorderdwarsvaart. De ontwerpen en de bouwtekeningen van de schepen werden, zo goed als alleen maar, gemaakt door Haike Pieters. Naast de odrachten die in samenwerking gebouwd werden bouwde Haike Pieters eveneens zelfstandig opdrachten uit voor nieuw te bouwen schouwen, tjalken, zolderschuiten, motorbootjes en aken. Sommige schepen waren nog van hout, de overige van ijzer en iets later van staalijzer. Ze varieerde in grootte van die van een schouw tot die van een klipper met een lengte van 25 m. De Langewyk liet tewaterlating van schepen groter dan 150 ton ook niet toe. De structurele samenwerking met broer Ate Pieters bleef tot omstreeks 1915 bestaan. Daarna gingen de beide broers ieder alleen verder. De zaken liepen daarna dusdanig goed dat Haike Pieters het niet nodig achtte om meteen toe te treden tot de vereniging van scheepsbouwers in Friesland. Pas in 1923 werd hij lid van deze belangen-vereniging. Tegen het einde van crisisjaren bedankte hij als lid, om na de Tweede Wereldoorlog weer toe te treden.

Durk Lourens van der Werff

Haike Pieters zoon Durk Lourens (*09-06-1909 te Drachten - †28-02-2000 te Drachten) nam de werf in 1942 over. Tijdens de oorlog was weing werk voor de werf. Het beetje hellingwerk dat er was werd door Durk Lourens in zijn eentje verricht. Na de oorlog begon de kleine binnenvaart zeer sterk aan betekenis te verliezen. Er was geen vraag meer naar nieuw te bouwen kleine vrachtschepen. Naar luxe jachten was er toen nog niet voldoende vraag en ook had de werf de capaciteit er niet meer voor. Enig schoonmaak- en conserveringswerk werd nog wel gedaan, maar dat had weinig betekenis meer. De scheepvaart op de vaart verloor zijn recht op bestaan. De Zuider- en de Noorderdwarsvaart werden op 8 mei 1954 voor scheepvaart gesloten. Het ging snel bergafwaarts met het bedrijf en aan onderhoud van werf en gebouwen werd niet veel meer gedaan. De werf zou in 1955 wegens demping van de Langewyk uiteindelijk worden ontmanteld. Als laatste werd een zware praam onderhanden genomen door Durk Lourens. De woonschuit die er nog voor de wal lag kwam niet meer aan bod. Het geheel werd onteigend in 1956 met het overlijden van Haike Pieters op 86-jarige leeftijd. De gemeente Smallingerland had het werfterrein nodig in verband met de uitbreidingsplannen voor Drachten. Durk Lourens had, ter compensatie voor de gedwongen werkloosheid, een baan gekregen in Drachten bij de gemeente Smallingerland. In 1963 volgde ook de demping van de Zuiderdwarsvaart. Het water in de Dwarsvaart moest na drie eeuwen trouwe dienst wijken voor nieuwe ontwikkelingen van Drachten.
Laatst gewijzigd op: 12 september 2011

ga naar onze facebookpagina