Drachten, Noorderdwarsvaart

Helling aan de NoorderdwarsvaartDe gegraven Noorderdwarsvaart was in 1649 als dwarssloot gereed gekomen. In de jaren erna tot 1673 begonnen de verveners tussen de Langewyk en de Folgersterloane met het graven van in totaal 25 wijken als o.a. de Arent Janswijk, Brouwerswijk, Swartzenbergswijk en Blindewijk. Nadat het hoogveen was ontgraven, vond men hier en daar laagveen. Ook dit werd ontgonnen. De ontstane gronden, verrijkt met goede aarde, mest en kalk, trokken boeren aan. De eerste boerderijen verschenen zo omstreeks 1660. Er was nauwelijks veeteelt. De grond was arm, het gras was hoofdzakelijk blauwgras. De veeteelt kwam daarom pas na 1720 langzaam op gang. De Noorderdwarsvaart was moeilijk met andere middelen van vervoer bereikbaar. Er was alleen een voetbad van zo’n halve meter breed. Vervoer van en naar de landerijen ging per praam. Het vervoer met een vaartuig, een goekope manier van transport, stimuleerde hier de scheepsbouw.
Aan het begin van de Noorderdwarsvaart werd het een bedrijvige omgeving. Hoe verder hier vandaan werd de bewoning minder. Er heerste veel armoede in dat gebied, zeker nadat de vervening omstreeks 1820 was afgelopen en de werkloosheid groot werd. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam er eindelijk verbetering in de economische situatie. Er was werk in de nieuwe, kleine industrieën in Drachten. Er kwam beter vervoer met in 1913 door de Nederlandsche Tramweg Maatschappij (NTM) aangelegde 43 kilometer lange stoomtramlijn over de Folgersterloane naar Groningen via Marum, Leek en Roden. Ook de boeren kregen het beter door de hogere welvaart. De situatie aan de Noordedwarsvaart bleef echter zorgelijk. Door het slechte pad bleef deze streek geïsoleerd. Pas na de Tweede Wereldoorlog trad er door het begin van de groei van Drachten en door de verbreding van pad en barten en daarmee een betere bereikbaarheid van de Noorderdwarsvaart, een sterke verbetering in.

Pyter Hayckes

Nadat schuijtmaeker Aucke Gerrijts en Trijntje Douwes de werf bij het Buitenste Verlaat bij Drachten aan Hidde Hylckes verkocht hadden in 1715, verhuisden ze naar de Noorderdrachten. Ze moeten van mening zijn geweest hier meer brood te kunnen vedienen door de aanstaande vervening. Ze kochten een huis op de westelijke oever van de Dwarsvaert op de hoek met de Oude Wijk, die later bekend stond als de Hellingwijk. Tegenwoordig vinden we er de parkeerhavens van De Bios Drachten aan de Noorderdwarsvaart 25. Het was in die tijd nog de ’nieuwe buurt’ van het toen sterk groeiende Drachten. Naast de woning kwam een timmerschuur, waardoor hij ook hier bekend stond als scheepstimmerman. Achter de timmerschuur bevond zich de sleephelling aan de Oude Wijk. Aucke en Trijntje hadden één zoon, Douwe Auckes, die in 1725 trouwde met de boerendochter Sytske Wygers. Zij woonden eerst in Lemmer, maar kwamen in 1726 al snel naar de Noorderdrachten waar Douwe Auckes de werf van zijn vader verder zelfstandig voortzette. Hij bouwde veel schuitehollen, Veenwoudster pramen, bolpramen en veerschepen. Hierdoor floreerde de zaken goed en het echtpaar werd zeer vermogend. Naast scheepsbouw verdiende zowel Douwe Auckes als zijn vader Aucke Gerrijts veel in onroerend goed. Zo kocht Douwe Auckes in 1749 de kalkbranderij met de kalkblusserij en grond op de hoek van de Zuiderdwarsvaart en de Langewyk. Hiermee werd Douwe ook handelaar in bouwmaterialen. Op 7 mei 1754 hadden Douwe en Sytske de grootste financiële transactie van hun leven afgesloten. Ze kochten toen de Drachtster vaarten. De Drachtstervaart vanaf het Buitenste Verlaat tot in de dwarswijk met daarin het verlaat, verder de Zuider- en Noorderdwarsvaart, met wallen en recht tot innen van walgelden en het genot van de tollen. Hier was een totale prijs mee gemoeid van 12.000 Goltgls.
Trijntje Douwes was een tante van Antje Martens (*1702 - †1755 te Dragten) die met Haycke Pyters (*1700 - †1733/1745 te Dragten) was getrouwd. Vader Marten Douwes was timmerman te Lemmer en later te Makkinga. Familieonderzoeker Ate van der Werff uit Luxemburg vond in het Cohier van de Reële 100e Penningh van 3 augustus 1729 dat Haycke Pyters huurder was van een huis van Aucke Gerrijts. In een document uit 1733 vond Ate dat Haycke Pyters vermeld werd als pelmolenaar en overleed tussen 1733 en 1745. Zoon Pyter Hayckes (*1731 te Noorderdragten- †13-06-1795 te Dragten) kwam daarna in dienst bij zijn achterneef Douwe Auckes en leerde van hem het schuitemakersvak op de werf aan de Noorderdwarsvaart. Douwe Auckes kreeg het al snel te druk met andere zaken en had daardoor weinig tijd voor de dagelijkse leiding op de werf. Hij verhuisde ook met zijn vrouw, waardoor zijn nicht Antje Martens in het hellinghuis kwam wonen. Tot haar overlijden hield zij op de werf een oogje in het zeil en Pyter Hayckes werkte zich op tot meesterknecht. Nadat Antje in 1755 overleed en Pyter Hayckes meerderjarig werd, kreeg hij de dagelijkse leiding in handen. Tot aan het overlijden van Douwe Auckes op 11 januari 1774 bleef Pyter Hayckes zetbaas met beperkte contractuele bevoegdheden, want dat was altijd door Douwe Auckes verzorgt. Uit de erfenis kreeg Pyter Haykes ‘Eene huizinge, schuithuis, helling en een kamerke, met schuitmakersgereedschappen daar toe- en aanbehorende’.
Pyter Hayckes maakte van deze werf een bloeiende onderneming, waar hij voor zijn vrouw Antje Bouwes (*1737 Suyderdragten- †1773 te Dragten) en zijn vijf kinderen een goede boterham mee kon verdienen. Zijn oudste zoon Haicke Pyters (*01-01-1760 te Noorderdragten - †09-08-1813 te Drachten), was voorbestemd om de werf over te nemen en was dus eerst scheepstimmerknecht op de werf.

Sytske Minnes (Weima/Van der Werff)

In 1795 werd deze helling aan de Noorderdwarsvaart met een waarde van 4.600 caroliguldens geërfd door zoon Haicke Pyters. Hij was de eerste die officieel de achternaam Van der Werff droeg. Hij trouwde in 1787 met Sytske Minnes (*1754 te Ureterp - †18-01-1834 te Drachten) afkomstig uit een welgestelde hervormde boerenfamilie. Ze kregen drie kinderen. Dochter Fokje werd schippersvrouw, maar de beide jongens, Pieter Haykes (*22-10-1790 te Noorder Drachten - †18-10-1825 te Drachten) en Minne Haykes (*03-04-1794 te Noorder Drachten - †04-08-1853 te Kooten), waren al snel op de werf en bekwaamden zich daar in het scheepsbouwvak met het bouwen van tjalkschepen en schuiteschepen. Vader Haicke Pyters overleed in 1813 op 53-jarige leeftijd. De jongens waren nog niet meerderjarig en zo zette moeder Sytske Minnes het hellingbedrijf voort.
Na 1813, met de bevrijding van het Franse juk, brak er een relatieve bloei aan. Sytske Minnes profiteerde met de werf van het nu weer gunstige economische klimaat. Ze tekende op 6 april 1814 bij notaris Karst Jans van der Veen het koopcontract voor het bouwen van een hekschuitehol, lang over de stevens 60 vt en wijd 14 vt en hol 4¼ vt, voor Minne Sipkes Veeninga. Ze bleef zakelijk erg actief met het afsluiten van contracten voor de bouw en financiering van hekschuiten en schuiteschepen, maar ook voor de verhuur. Voor het praktische deel van het werk als scheepstimmerhoudersche, steunde ze helemaal op de vakkennis van haar zoon Pieter Haykes die in 1814 trouwde met Hinke Ates van Veen (*03-12-1794 te Noorder Drachten - †08-11-1880 te Drachten) en vijf kinderen kregen. Zij was een dochter van een beurtschipper.
Sytske Minnes kocht in december 1817, samen met grofsmid Sipke Eizes Dijkstra (*1762 – 1830), ieder voor de helft, de werf bij het Buitenste Verlaat. Een investering die wellicht gedaan werd om voor één van de beide zonen een toekomst veilig te stellen of om te proberen voor het gezin van haar nichtje Minke Berends Weima (*1805 - †1886) en haar man Tjeerd Pieters Roorda (*1807 - †1866) een bestaan te verzekeren. Ze verkocht echter haar aandeel in 1823 al weer aan haar zakenpartner Sipke Eizes.
Twee jaar later overleed Pieter Haykes al op 35-jarige leeftijd. Sytske Minnes kwam in de kost bij haar schoondochter Hinke en had daar een eigen woning, naast een reeks huizen ten zuiden van het hellinghuis, die intussen in bezit van de familie waren gekomen. Op de werf hadden de twee weduwvrouwen een talentvolle jongeman uit Tjalleberd aangenomen. Tjebele Wytzes Kamp (*18-09-1807 te Tjalleberd - †24-10-1898 te Drachten) werkte zich spoedig op tot masterfeint. Hij werd verantwoordelijk voor de praktische kant van de dagelijkse leiding op de werf. Maar hij werd meer. Hinke Ates hertrouwde zelfs in 1831 met Tjebele Wytzes, die na de dood van Sytske Minnes in 1834 scheepstimmerbaas aan de Noorderdwarsvaart werd. Eerder, in 1831, had weduwe Sytske Minnes huis en helling al verhuurd voor fl. 150,- per jaar aan haar schoondochter, zo blijkt uit een huurcontract van 24 april van dat jaar.

Haike Pieters van der Werff

Tjebele Wytzes stiefzoon Haike Pieters (*07-12-1814 te Drachten - †30-11-1880 te Drachten) scheen er niet van gediend te zijn, dat de slechts zeven jaar oudere meesterknecht hem als baas voor de neus gezet werd. Hij vertrok naar Gorredijk om het scheepstimmervak daar verder uit te breiden. In 1839 was hij in Harlingen neergestreken, waar hij enkele jaren als werfbaas actief was aan de Leeuwarder Trekvaart. Nadat hij tussentijds in Drachten getrouwd was met Grietje Oebeles Kijlstra (*28-11-1812 te Drachten - †22-08-1878 te Drachten), keerde hij in 1843 weer terug naar Drachten. Hij werd zetbaas op de werf aan het Buitenste Verlaat.
Tjebele Wytzes Kamp had intussen de aandelen van zijn schoonzus Fokje en zwager Minne Haykes, samen 2/3 deel, in de werf, timmerschuur en hellinghuis met bijbehorende grond in 1840 overgenomen. Minne Haykes vertrok met zijn kapitaal naar Kootstertille om er een eigen werf te starten. Vijf jaar later volgden de aandelen van zijn stiefkinderen. Door de toenemende welvaart werd Tjebele Wytzes eind jaren ’50 sterk betrokken bij het op dreef helpen van zijn beide zoons Wietze en Jan die elk hun eigen werf kregen. Jan Tjibbeles te Nieuwebrug bij Heerenveen en Wietze Tjibbeles op Schilkampen bij Leeuwarden.
In 1864 kocht Hinke Ates zoon Haike Pieters het huis met bleekveld met daarachter de scheepstimmerwerf en timmerschuur aan de Noordedwarsvaart. Naast de leiding op de werf aan het Buitenste Verlaat nam hij hier de werf voor fl. 3.400,- over van Tjebele Wytzes Kamp en Rienk Pieters Hoff, echtgenoot van Froukje Pieters van der Werff (*27-08-1824 te Drachten - †05-11-1905 te Drachten). Haike Pieters droeg het scheepsbouwersvak over aan zijn zoons. Oebele Haikes van der Werff (*1847 - †1929) begon in juni 1878 bij het Buitenste Verlaat in Drachten. Hij nam de werf van zijn vader over voor fl. 3.000,-. Haike Pieters verkocht "ene huizinge en bleekveld met daarachter staan een woning en timmerhuis cum annexis ten westen van - en aan de Dwarsvaart te Noorder Dragten" in juni 1878 aan zijn andere zoon Pieter Haikes (*21-01-1845 te Drachten - †25-07-1900 te Drachten) voor fl. 4.000,-. Dat deze duizend gulden duurde was duidde, afgezien de ligging, op een hogere rentabiliteit van de werf aan de Noorderdwarsvaart.

Pieter Haikes van der Werff

Het mag worden aangenomen dat Pieter Haikes in 1864 al op de werf aan de Noorderdwarsvaart is gaan werken. Toen hij in 1867 trouwde met Rienkje Barteles Eelkema (*20-10-1843 te Drachten - †07-10-1916 te Drachten) kwamen zij in het hellinghuis bij de werf wonen. Na het overlijden van Hinke Ates werden de reeks huizen ten zuiden van het hellinghuis verkocht.
Er werden veel modderschepen gemaakt als tjalkschuitjes, bokken, (vee)pramen, veerschepen en mattenschepen voor Blokzijl. Op de werf had Pieter Haikes gewoonlijk twee schepen in de schuur in aanbouw en één schip buiten de schuur. Pieter Haikes werd in 1892 naast de werf aan de Noorderdwarsvaart ook eigenaar van de werf aan de Langewyk, een paar 100 meter verderop. Hij bleef echter bij de werf aan de Noorderdwarsvaart wonen. Zijn oudste zoon Haike Pieters van der Werff (*1870 - †1956) nam de leiding op de werf aan de Langewyk. Pieter Haikes van der Werff hield het bij houtbouw toen er sprake van ijzerbouw was. Voor het benodigde hout ging Pieter Haikes met zijn broer Oebele Haikes van de werf op het Buitenstvallaat te voet naar Bakkeveen. De bomen werden staande op de stam verkocht en werden derhalve eerst door de hellingbazen zorgvuldig ‘geket’. Van Bakkeveen ging het via Duurswoude en Wijnjeterp naar Olterterp. Het aangemerkte materiaal werd onder een bakje koffie bij opbod verkregen. De beide broers deden altijd samen om de houtprijs niet op te drijven. Het gekochte hout werd later op pramen naar de Noorderdwarsvaart en Buitenstvallaat gebracht om nog een paar jaar te liggen drogen. Het hout van de langste en dikste balken werden geleverd door groothandel Oppedijk uit IJlst. Pieter Haikes heeft door de keuze van houtbouw ook nooit meer hoeven omschakelen. Hij overleed in 1900.

Ate Pieters van der Werff

Zijn vierde zoon Ate Pieters van der Werff (*12-05-1879 te Drachten - †05-05-1953 te Gorredijk) leerde het scheepstimmervak bij vader op de werf, maar moest na zijn overlijden nog een hoop ervaring opdoen op de werf aan de Noorderdwarsvaart. Hij onderkende de ontwikkelingen in de maatschappij wel, maar hield zich in eerste instantie nog bij de houtbouw. Hij bouwde sloepen, schouwen en pramen. Broer Haike Pieters begon in 1893 met ijzerbouw aan de Langewyk bij de Zuiderdwarsvaart in Drachten. Beide bedrijven werkten samen onder de aanduiding ‘Gebrs. Van der Werff’. Het bleek geen officiële bedrijfsnaam. Ze waren zakelijk onafhankelijk van elkaar. Geregeld werd op de Noorderdwarsvaart een schip afgebouwd dat op de Langewijk als casco was geklonken. Mede daardoor is in de overlevering wel verwarring ontstaan over de plek waar een skûtsje van deze combinatie precies was gebouwd. Aan de Noorderdwarsvaart kozen de Van der Werff’s, net als op de Langewyk, over het algemeen voor stabiliteit en laadvermogen al zijn ook hier een paar prachtige, snel gelijnde skûtsjes gebouwd. De klanten waren zij die met veelal bredere schepen, geschikt voor zwaar transport wouden varen over grotere afstanden en de skûtsjes werden geprezen door schippersvrouwen met een hekel aan al te veel slagzij.
Omstreeks 1913 werd er op de werf aan de Noorderdwarsvaart begonnen met de bouw van staalijzeren schepen. Dit ging gepaard met de aanleg van een dwarshelling met drie sporen met hellingwagens. Op de dwarshelling konden schepen tot een lengte van 20 meter. Hierna liep de samenwerking met Haike Pieters geleidelijk af.
Ate Pieters begon geleidelijk tot de elitaire groep zakenlieden van Drachten te behoren. Hij was in 1915 één van de mede-oprichters van de ‘Friesche Scheepsbouwersvereeniging’. De eerste twee jaar was hij in het bestuur gekozen en benoemd als secretaris. Daarnaast werd hij lid van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk en in 1921 benoemd als secretaris van de Coöperatieve Spaar & Voorschotbank BOAZ voor Drachten en omstreken. Kennelijk liep Ate Pieters hierdoor naast zijn schoenen en groeide het boven zijn hoofd uit. In 1924 bleek dat hij zich met een reeks laakbare handelingen hopeloos in de financiële problemen had gewerkt. Tegenover de baten van circa fl. 50.000,- stonden de lasten van circa fl. 80.000,-, zodat er in 1925 onherroepelijk een faillissement volgde. Op 7 december 1925 nam houthandelaar Douwe Jans Barkmeijer (*22-04-1890 te Birdaard - †10-05-1965 te Drachten) uit Nietap, afstammeling van Gerrit Jans Barkmeijer uit Briltil, de werf aan de Noorderdwarsvaart over en vestigde er een houtzagerij en houthandel. De altijd goed gehumeurde en vrolijke Douwe Jans bleef tot 1965 gevestigd op de plek van de vroegere scheepswerf. De Hellingwijk en ook Noorderdwarsvaart werden in die tijd gedempt. Zoon Jan schakelde daarna over op een doe-het-zelf zaak, waarbij de houtzagerij tot winkel werd omgebouwd. Na het overlijden van Jan Barkmeijer in 1974 stopte de familie met de activiteiten aan de Dwarsvaart.
Laatst gewijzigd op: 12 september 2011

ga naar onze facebookpagina