www.skutsjehistorie.nl
Briltil, Zuid- en Noordhorn en Enumatil ā Barkmeijer
Gerrit Jans Barkmeijer
De familie Ba(e)rkmeijer komt oorspronkelijk uit Duitsland. Volgens de oud directeur Douwe Barkmeijer van de voormalige scheepswerf ‘Vierverlaten’ te Hoogkerk was betovergrootvader, Gerrit Jans Barkmeijer, waarschijnlijk schoenmaker geweest. Gerrit Jans Barkmeijer (*09-04-1780 te Neuenhaus - †16-01-1864 te Noordhorn), zoon van Jan Berends Berkmeijer (†29-09-1805 te Neuenhaus) en Jenne Jans Spickmans, migreerde rond 1800 samen met broer Berend Jans (*25-11-1766 te Grasdorf - †23-02-1853 te Surhuisterveen) vanuit het Duitse Neuenhaus en Grasdorf, in het graafschap Bentheim, naar de Groninger Veenkoloniën. Zijn vader was wever van beroep net als zijn oudere broer. Gerrit Jans volgde zijn broer Berend Jans die zich aan het eind van de achttiende eeuw in het Friese Surhuisterveen gevestigd had als meester linnenwever. Nadat Gerrit Jans in aanraking kwam met het vak van scheepstimmerman op de werf van zijn oom in Sappermeer heeft hij het roer omgegooid. Daardoor is wellicht ook de achternaam veranderd, want dit was eerst Berkmeijer en later Barkmeijer. Misschien heeft hij zijn naam veranderd omdat dit beter bij zijn beroep paste want een ‘Bark’ is een schip en een ‘meijer’ een beheerder.
Gerrit Jans verhuisde in het begin van de negentiende eeuw naar de gemeente Roden. Hier vestigde hij zich op 13 mei 1813 in het plaatsje Nietap onder de rook van Leek boven in de ‘Kop’ van Drenthe. Hier kocht hij een huis en een scheepstimmerwerf met sleep en blokken aan het Leekster Hoofddiep. Bij oud inwoners beter bekend als “op de tip”. Dit was een werfje dat al vanaf 1800 in bedrijf was. Scheepsbouwmeesters die deze werf exploiteerden waren o.a. Sjirk Popkes en Jelle Jeens de Boer.
Hij trouwde te Nietap op 11 september 1813 met Kunje Douwes Rijsenkamp (*24-12-1787 te Zuidhorn - †07-01-1864 te Stroobos) uit Zuidhorn. Uit dit huwelijk kwamen acht kinderen waarvan Douwe Gerrits (*07-02-1819 te Nietap - †22-10-1898 te Stroobos), Berend Gerrits (*08-03-1825 te Nietap - †16-04-1904 te Zuidhorn) en Ale Gerrits (*20-10-1822 te Nietap - †31-05-1903 te Groningen) ook in het vak van vader kwamen. Voor een dergelijk groot gezin was de werf echter te klein. Gerrit Jans wilde een grotere werf, en hij had zijn oog laten vallen op de 300 meter verder gelegen werf op het landgoed van Van Panhuys te Nienoord door het overlijden van de toenmalige werfbaas. Het huis en de werf ‘De Bult’ werden in 1827 gehuurd voor fl. 100,-- per jaar met een looptijd van 5 jaar. Het gezin verhuisde in 1829 naar het Boveneind in Leek. De zaken verliepen goed op de werf en na verloop van tijd was een aardig kapitaaltje opgebouwd. Hierdoor heeft Gerrit Jans nog wel pogingen gedaan om deze werf aan te kopen wat niet is gelukt. Sinds het einde van de 19e eeuw was de werf sterk vervallen. De families Kuiper en Veenstra, die later na elkaar de werf beheerden, gebruikten de werf nog sporadisch voor reparatiewerk. Rond 1910 werd de helling opgeruimd.
Gerrit Jans Barkmeijer in Briltil
Hoewel Gerrit Jans graag naar Groningen wilde kocht hij, op aandringen van zijn vrouw, op 11 mei 1839 van landbouwer Popke Jans Venema drie bunder land met boerderij aan het Trekdiep in de Ga onder Noordhorn, thans bekend als Briltil, voor fl. 650,--. De Briltil is een brug (Een til was van oorsprong een vaste houten brug en werd vroeger bij het begin van de winter afgebroken, om de onderdelen droog te kunnen bewaren. In het voorjaar werden de planken weer teruggelegd) over het Hoendiep, even ten westen van Zuidhorn in de provincie Groningen. De brug is genoemd naar de streek de “Bril” (= drassig land) ten noordwesten van de brug. In de loop van de tijd is er een dorpje ontstaan dat dezelfde naam kreeg. Het dorp Zuidhorn is door sterke groei vanaf de jaren '70 in de vorige eeuw tegen Briltil aangegroeid waardoor er geen scheiding meer is tussen de dorpen Briltil en Zuidhorn. Briltil werd echter geen wijk, maar behield zijn eigen naam (en plaatsnaamborden). In 2005 had het 380 inwoners. Briltil wordt doorsneden door het Hoendiep, een kanaal gelegen tussen de stad Groningen en Zuidhorn, dat tot de dertigerjaren van de vorige eeuw de hoofdvaarroute van de stad Groningen naar Leeuwarden was.
Voor 1938 heette het huidige gedeelte van het Van Starkenborghkanaal van Zuidhorn tot de Friese grens ook Hoendiep. Het Hoendiep liep oorspronkelijk vanaf een punt ten westen van de Groninger Aapoort naar De Poffert. Van daar voer men, om in Fryslân te komen, via de Gave (nu grotendeels verdwenen) naar het Lettelberterdiep. Van daar vervolgde men dit diep tot Briltil en vervolgde vanaf daar het Niekersterdiep en het in 1572 tot 1576 in opdracht van de Spaanse stadhouder Caspar de Robles gegraven kanaal, het Kolonelsdiep (Knillesdjip), naar het Bergumermeer. In 1616 werd het Hoendiep van de Poffert verlengd naar het Lettelberterdiep (het huidige tracé De Poffert - Enumatil). De Gave bij Oostwold verloor zijn betekenis en verzandde. Om de toch wel bochtige scheepvaartroute te verbeteren, is in 1909 het Eendrachtskanaal in gebruik genomen. De naam Hoendiep is afkomstig van het logement De Hoen even ten westen van Groningen. De straatnaam is nog steeds Hoendiep. Het huidige diep is ca. 15 km lang.
Door deze aanwezige hoofdvaarroute ontstond in Briltil bedrijvigheid. Een aantal molens, de scheepswerf en later een belangrijke melkfabriek waren het resultaat. In de jaren dertig van de 20e eeuw is het "grote scheepvaartkanaal van Lemmer naar Groningen" aangelegd, het huidige Prinses Margrietkanaal en het Van Starkenborghkanaal. Het Van Starkenborghkanaal, genoemd naar de (toen) oud-CdK Edzard Tjarda van Starkenborgh Stachouwer en in november 1938 officieel in gebruik gesteld door koningin Wilhelmina, is van Zuidhorn tot de Oostersluis in de stad Groningen nieuw aangelegd. Het Van Starkenborghkanaal is 27 km lang en heeft twee sluizen. Op de waterscheiding van het Fries Zomerpeil (0,66 m - NAP) en het Electrapeil (0,93 m - NAP) ligt de sluis van Gaarkeuken, ter hoogte van Grijpskerk. Op de grens van het Electrapeil en het peil van het Eemskanaal (het Winschoterpeil (0,55 m + NAP)) ligt de Oostersluis in de stad Groningen. Met het graven van het nieuwe Van Starkenborghkanaal, dat het Prinses Margrietkanaal met het Eemskanaal verbindt, was het Hoendiep niet meer van belang en nam ook de bedrijvigheid in het dorp Briltil af. Als laatste is de melkfabriek in 2003 gesloopt en moest het plaats maken voor nieuwbouw. Inmiddels heeft de beroepsvaart plaats gemaakt voor de pleziervaart. Deze kan terecht in de jachthaven van Briltil.
Het drukke vaarwater Leeuwarden - Groningen en de aanwezigheid van de houtzaagmolen van de familie Nijland zijn mogelijk ook van belang geweest voor Gerrit Jans om hier aan de westkant van het Hoendiep een werf te vestigen. Hier is Gerrit Jans samen met zijn zoons Douwe Gerrits, Berend Gerrits, en Ale Gerrits opnieuw begonnen. Zoon Jan Gerrits (*30-09-1816 te Nietap – †06-10-1857) verhuisde niet mee naar Briltil, maar bleef als houthandelaar ‘op de Leek’. Binnen een korte tijd hadden Gerrit Jans en zijn zoons de boerderij omgetoverd tot een echte bijdetijdse houthelling met schuithuis. Nog voor 1857 kwamen aan de zuidkant van de boerderij twee grote houten loodsen en er werden twee hellinggaten, inhammen in het land, gegraven. In het ‘grote hellinggat’ lagen schepen voor afbouw en eigen bootjes en konden de zeeschepen, die in de openlucht werden gebouwd, te water worden gelaten. In het kleine hellinggat werden de binnenschepen uit de loods via een ingevet plankier met hulp van een lier aan voor- en achterkant het kanaal ingeloodst. Voor de arbeiders op de werf werden acht arbeiderswoningen gesticht.
Berend Gerrits Barkmeijer
Tussen het dorp Enumatil en de brug Briltil kronkelt het Hoendiep bochtig naar het noorden. Dat is het Enumatilster Rak of ‘Imertilster Rek’ zoals de Friese schippers het benoemen. Het is bij de schippers uit deze streek vooral bekend door de geoutilleerde scheepswerf die de Barkmeijers er al sinds 1839 exploiteerde.
In dat jaar is Gerrit Jans zoon Berend Gerrits ook begonnen te werken op de werf van zijn vader te Briltil, aanvankelijk met zijn broers Douwe Gerrits en Ale Gerrits, die later vertrekken naar Stroobos en Groningen. Gerrit Jans zoon Berend Gerrits blijft echter op de werf in Briltil, aan het huidige Hoendiep bij Zuidhorn. Berend Gerrits trouwt op 09 juni 1857 met Elizabeth Steenhuisen (*30-12-1835 te Zuidhorn - †29-04-1924 te Zuidhorn). Het jaar dat hij de werf van zijn vader in eigendom overneemt, en hetzelfde jaar dat Douwe Gerrits de werf in Stroobos verkrijgt. Op 20 mei 1857, nog geen drie weken voordat Berend Gerrits in het huwelijk treedt, verkoopt Gerrit Jans op 77 jarige leeftijd de werf voor fl. 7.000,-- aan zijn zoon. Hij werkt er dan al achttien jaar. We mogen veronderstellen dat ook Berend Gerrits de vormgeving van de schepen heeft moeten aanhouden. Het houten schip had echter zijn tijd gehad en ijzer als bouwmateriaal deed zijn opgang. Daarnaast maakten de mensen nu gebruik van het spoor en de auto. Doordat in houten schepen geen handel zat is de werf in 1887 overgeschakeld op het bouwen van stalen binnenvaartschepen. Hiervoor is Berend Gerrits naar Amsterdam geweest om de broodnodige kennis op te doen, omdat daar al ijzeren schepen werden gemaakt. Hiermee was deze werf één van de pioniers in het noorden op dit gebied. De knip- en ponsmachines liet Berend Gerrits in 1887 door Bakker uit Ridderkerk leveren. De vormgeving van de eerste ijzeren schepen zal zijn geweest zoals die uit de tijd van de bouw in hout. Echter ijzeren schepen zijn potdicht en hebben een langere levensduur dan de houten schepen. Aanvankelijk hadden de schippers er weinig mee op. En terecht: het roestte nogal. Maar naarmate er beter plaatmateriaal kwam, en er meer ijzeren schepen bleven drijven, kreeg Barkmeijer op zijn
'Eerste Nederlandse IJzeren Scheepsbouwwerf' in Briltil meer Friese belangstelling. Het model mocht wat afwijken van wat in Fryslân gangbaar was. Het kon wat voller en vierkanter in de kop, al hechtten de Friese binnenschippers aan een slank ontwerp waar snel en lenig mee gevaren kon worden.
Bij de werf leidt over land een paadje vanaf de brug bij het Tolhek naar de werf, maar dat was vaak onbegaanbaar. Berend Gerrits legt vanuit Briltil de Hellingweg aan, waaraan de voor de arbeiders acht woningen gelegen waren, een rijtje van drie en één van vijf onder één dak. Niet zelden woonden er grote gezinnen in. De huur bedroeg per week fl. 0,75 op een loon (plusminus 1913) van ongeveer fl. 6,--. Dat is niet veel meer dan de hellingarbeider uit 1886 in zijn loonzakje kreeg. Er bestaat nog een rekening uit dat jaar
‘voor timmeratie aan een snik’, waaruit blijkt dat de werkdagen in die tijd elf uur duren en het uurloon fl. 0,10 à fl. 0,13 is. Voordat er elektriciteit komt, werken de mannen in de winter bij het licht van een opgetakelde spiritusvergasser en bij petroleumlampjes. Een door een paard aangedreven verzinkmachine is lange tijd het enige, niet door mensenhand aangedreven, hulpwerktuig. De rest, het ponsen en knippen, het in model hameren van de platen, het gebeurt allemaal met handkracht en volgens een getuige vaak onder het zingen van kerkelijke en ‘sociale’ liederen.
De helling kent drie bloeiperioden. De eerste valt in de tijd, dat Berend Gerrits Barkmeijer voor het eerst ijzeren schepen bouwt (1888-1905), waarvan er nog enkele varen. Kenmerkend voor deze vroege Barkmeijer-skûtsjes, was het nogal hoekig vrijboord, en het verloop van de zgn. zeeg dat nog maar weinig doorloopt en vrijwel eindigt bij de bolders. De boegen in de kop zijn relatief breed bij gelijke valling van de voorsteven, de typische Groningse ‘ijzeren planken’. De schepen waren ook vrij zwaar van bouw. De tweede is tussen 1906 en 1914. Er worden dan o.a. negen zeeschepen gebouwd, vijf koftjalken en vier schoeneraken. Kenners zeggen dat de mooiste koftjalken van Barkmeijer komen. Hun uiterlijk is door de Friese tjalken beïnvloed. De Friezen hadden oog voor hun schip, de Groningers voor de prijs. ‘Je kunt dus maar het beste zaken doen met Friezen’, volgens Berend Gerrits. Als er geen opdrachtgever of koper was, hield hij het schip eerst zelf ‘voor eigen risico’ in eigendom om het te verhuren.
Alle Barkmeijer
In 1902, twee jaar voor zijn dood, droeg Berend Gerrits zijn werf in Briltil over aan zijn zoons Freerk (*07-11-1861 – †06-02-1942), Klaas (*08-07-1869 – †04-01-1941) en Alle. Tot 1907 is de werf in Briltil verder gegaan onder de naam
‘Gebr. Barkmeijer’. Nadat Alle (*23-01-1875 te Noordhorn - †19-03-1960 te Zuidhorn) op 1 juni 1907 was getrouwd met Roelfien Blink (*10-04-1873 te Zuurdijk - †21-04-1961 te Zuidhorn), is de leiding van het bedrijf geheel in zijn handen gekomen. Klaas en Freerk zijn daarna als werknemers bij hem op de werf blijven werken.
Één van de schippers waar Alle daarna zaken mee heeft gedaan was modderschipper Lammert Jans Brouwer (*1874 – †1954),
‘Grutte Lammert’, uit Kootstertille. Hij bestelde in 1916 een voor zijn doen reusachtig schip van 54,243 ton. De wijdte kwam uiteindelijk op 3,86 m met een lengte van 20,57 m. De naam ‘Hoop doet Leven’ [L 1436 N] werd door Lammert zijn vrouw Jikke Jans (*1878 – †1933) bedacht. Vanaf 1922 was Lammert Jans Brouwer elk jaar bij minstens één
hurdsilerij van de partij. Tegenwoordig is de ‘Hoop doet Leven’ in het bezit van nazaat Eke Brouwer en de Lemster SKS-schipper Ale Zwerver.
Een ander type schip werd door Lammert Jans in de winter van 1924-1925 voor fl. 3.500,- gebouwd. Dit was het skûtsje ‘Rust na Arbeid’ [L 1646 N], een 37 tons bolle, omdat het avontuurlijke bestaan voorbij was. De routine van laden en lossen en korte stukjes bomen, zeilen of trekken voor krappe prijzen kwam ervoor in de plaats. Ook hier werden wedstrijden mee gevaren. In het seizoen 1948 was de ‘Rust na Arbeid’ er voor het laatst bij.
Een ander befaamd skûtsje van deze werf is de ‘Friesland’ [L 1944 N] uit 1910 (19,46x3,53m). Lodewijk Meeter (*1915 – †2006) kocht het in 1947 van Bauke van Keimpema (*1887 – †1969) uit Earnewâld. Meeter, in de vijftiger jaren één van de initiatiefnemers van de huidige competitie skûtsjesilen van de SKS, bleef ermee zeilen tot 1966 in de in 1946 opgerichte SKS. Tegenwoordig zeilt de ‘Friesland’ met regelmaat in de Iepen Fryske Kampioenskippen Skûtsjesilen (IFKS). Schippers waren Allard Syperda, Tjitske Visser, Hidzer Lodewijksz Meeter en Lodewijk Hidzersz Meeter.
In 1917, tijdens de eerste wereldoorlog, komt het werk op de werf in Briltil stil te liggen door gebrek aan grondstoffen en wordt Alle boer. Wel blijven er smid Smallenbroek en timmerman Van der Heide aan de werf verbonden voor de reparatie van zwaarden en roeren van schepen die langs kwamen. Bijna niemand liet meer zo’n duur schip van beperkte afmetingen bouwen.
In 1922 kreeg Alle contact met Hendrik Koning. Hij was bedrijfsleider op de scheepswerf van Smit te Vierverlaten en wilde wel voor zichzelf beginnen. Alle en Hendrik zijn compagnons geworden en zijn weer kleine schepen gaan bouwen onder de firmanaam
‘Barkmeijer en Koning’ wat de start werd van een derde bloeiperiode met de komst van de motorschepen. In deze tijd was Alle weer de hellingbaas. Coasters, zandzuigers, dekschuiten, roefscheepjes glijden in het Hoendiep. Tjalken of klippers groter dan 300 ton, waar misschien nog wel emplooi voor was, konden vanaf deze plek achter het nauwe bruggetje van Oostwold, de Oostwolderdraai, niet op ruimer water komen.
Een ander type schip werd voor Lammert Jans in de winter van 1924-1925 voor fl. 3.500,- gebouwd. Dit was het skûtsje ‘Rust na Arbeid’ [L 1646 N], een 37 tons bolle, omdat het avontuurlijke bestaan voorbij was. De routine van laden en lossen en korte stukjes bomen, zeilen of trekken voor krappe prijzen kwam ervoor in de plaats. Ook hier werden wedstrijden mee gevaren. In het seizoen 1948 was de ‘Rust na Arbeid’ er voor het laatst bij.
Er werd in 1926 nog een bolschip gebouwd voor de binnenvaart. De ‘Vier Gebroeders’ [G 2199 N] voor de broer van Lammert Jans Brouwer, (
Tjitte-om) Tjitte Jans Brouwer (*1890 - †1986), de grootvader van de Heerenveenster SKS-schipper Pieter Sietsesz Brouwer. Het schip van 19,13x3,78 m was vernoemd naar zijn vier zonen en in een tijd van schaalvergroting niet een groot schip, maar wel een meter groter dan die van zijn broer. Ook de holte was met 1,07 m gering. Bij de eerste meting in Groningen op 23 maart 1926 gemeten op een laad-vermogen van 40,145 ton. Dit zal Tjitte Jans waarschijnlijk zijn tegengevallen. Hij liet het een week later op 2 april in Leeuwarden nogmaals meten. Bij gelijke afmetingen werd het laad-vermogen nu op 42,978 ton vastgesteld. De derde meting werd in 1932 verricht. Afmetingen en tonnage waren nagenoek gelijk. Opvallend is wel dat de naam was gewijzigd in ‘De Vijf Gebroeders’. Als we dan in de gezinssamenstelling kijken zien we dat Tjitte en Neeltje er een zoon, Pieter, bij hadden gekregen in 1929.
Tien jaar heeft die fase geduurd, maar ook voor de helling van Barkmeijer in Briltil is de crisis de oorzaak van de sluiting in 1935. In de oorlog worden de schuren gesloopt en de machines verkocht. Een restant van het hellinggat is het enige dat eraan herinnert. Alle is gaan rentenieren.
Laatst gewijzigd op: 3 december 2012