www.skutsjehistorie.nl
Joure ā Auke van der Zee
Wie ooit Joure heeft aangedaan, zal zich de werf van De Jong, in latere jaren De Jonge, wel herinneren. Een rijzige, oude houten loods bepaalt het gezicht van Joure vanaf het water. Op de loods in bladderende letters
‘Jachtwerf De Jong Nieuwbouw Houten Schepen’. Dwars erop staat een tweede houten loods, maar kleiner. En ervoor het kleine witte huisje van de werfbaas. Een paar statige oude bomen maken het plaatje compleet. Met een beetje fantasie lijkt het of je het eind van de vorige eeuw binnenvaart. Precies: met een beetje fantasie. Want schijn bedriegt. De grote loods is niet ouder dan 35 jaar. En heeft weliswaar een authentiek uiterlijk, maar binnenin een geraamte van steen en ijzeren binten. De bladderende letters zijn pas enkele jaren geleden aangebracht. Speciaal voor de tv-reclame van de ABN/Amro-bank waarin de toenmalige directeur Henk de Jong een Pampus te water laat, meeneemt voor een proefvaart en mag vertellen waarom de betreffende bank zich van hem dé bank mag noemen. Dat alles doortrokken van een gouden gloed, het vakmanschap-is-meesterschap-licht dat nou eenmaal bij een werf als die van De Jong hoorde. Maar de loods mag dan nieuw zijn en de letters oud gemaakt, Jachtwerf De Jong heeft wel degelijk een lange en rijke historie. Gevestigd op een plek in Joure waar al generaties lang schepen werden gebouwd voor Henk de Jongs vader zich er in 1965 vestigde.
De geschiedenis van de werf aan de Jouster Sylroede in Joure gaat ten minste terug tot 1653 toen Jan Albers er als meester schuytmaker op 'e Jouwer was. In 1711 werd de werf verkocht aan Pier Auckes en in 1748 neemt Ulbe Ruirds de werf over.
In het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek zijn nog stukjes en beetjes van ruim drie eeuwen geleden, terug te vinden. Zo schrijft de historicus P.S. Roarda uit Leeuwarden dat er destijds grote houten schepen werden gebouwd. Koggeschepen en galjoenen. Zeeschepen die alle Europese wateren bevoeren. Gebouwd van eiken dat destijds nog ruim in de directe omgeving voorhanden was. Ook toen moet er al een grote bouwloods aan het water in Joure hebben gestaan. Al werd die destijds heel anders gebruikt dan tegenwoordig. De loods bood niet alleen beschutting, maar diende tevens als mal voor de schepen in aanbouw. Balken en binten van het gebouw stonden vol tekens-, merk- en bevestigingspunten die bij de bouw van een schip onmisbaar waren.
In 1824 wordt de werf eigendom van de jonkers Vegelin van Claerbergen.
Eeltje Holtrop van der Zee
Maar het hoogtepunt in de historie van wat tegenwoordig Jachtwerf De Jong is, begon tweehonderd jaar later. Eeltje Holtrop Sytzes van der Zee (*12-09-1823 te IJlst - †12-01-1901 te Joure) trouwde op 30 september 1849 te IJlst met Wytske Aukes Rinkema (*15-02-1822 te Boornzwaag - †23-06-1899 te Joure). Eeltje was aanvankelijk werkzaam als leerling op de scheepswerf van zijn grootvader Eeltje Tjeerdzes Holtrop (*1768 - †27 maart 1848 te IJlst), scheepsbouwer te IJlst. Eeltje Tjeerdzes Holtrop was ook een benadigd scheepsbouwer die snelle schepen bouwde. Beroemd was ‘De Koopman’ van W.O. en O.W. van der Meer uit Drachten en Kootstertille, in 1840 gebouwd in IJlst. Na het overlijden van Eeltje Tjeerdzes Holtrop in 1848 werd Eeltje Holtrop van der Zee eigen baas.
Een kleine tien jaar later, in mei 1857, verruilde hij zijn geboorteplaats IJlst voor Joure, waar een bestaande scheepswerf werd overgenomen. Dit was de scheepstimmerwerf en schuur, met daarbij staand woonhuis en smederij van Sijmons Geerts & Zn die door een sterfgeval van scheepsbouwmeester Hette Simons Geerts (†15-04-1856) de werf aan de Kruissteeg bij de Kolk uit de hand te koop zetten. De werf in Joure lag inmiddels op zijn gat door de opkomst van de ijzerbouw en de komst van stoomschepen. Eeltje Holtrop, die tegenwoordig beter bekend is als Eeltsjebaes, had aan zijn grootvader een goede leermeester in het scheepsbouwvak gehad. Eeltje Tjeerdzes Holtrop uit IJlst wordt wel beschouwd als de eerste grote Friese boeierbouwer en de meest bekwame boeierbouwer van zijn tijd. Maar zoals het zo vaak gaat, zou ook in dit geval de leerling zijn leermeester overvleugelen. In Joure legde hij zich toe op de bouw van beroepsschepen voor de binnenvaart. De werf te Joure werd beroemd vanwege deze houten schepen die hier werden gebouwd als tjalken, palingaken, snikken en skûtsjes. En hij begon met de bouw van 'luxe' boten- Friese jachten, boeiers en tjotters. Boten waarin hij zich kon 'uitleven' en die ervoor zouden zorgen dat zijn naam zou voortleven. In de 20ste eeuw werden ook één of meer motorschepen gebouwd. Voorts hield men zich bezig met onderhoudswerkzaamheden.
Eeltsjebaes wordt tegenwoordig beschouwd als één van de grootste, zo niet de grootste, Friese scheepsbouwers. Of misschien zou je hem een kunstenaar moeten noemen, een bouwer die als geen ander de lijnen van een schip wist te vormen. Die schepen bouwde waarvan de lijnen nergens 'stil' stonden. Die puur op gevoel werkte bovendien. Naast functionaliteit streefde hij ook schoonheid na. Dit is tegenwoordig o.a. weer te zien in een replica van de ‘Aebelina’ bij het Skûtsjemuseum De Stripe te Earnewâld. Dit legendarische schip werd in 1861 gebouwd. In de tweede helft van de negentiende eeuw was dit schip, als ‘Dorp Grouw’, het snelste veerschip van Friesland met befaamde schippers als Gerben (
Jochum en Jentje) Zuidema en Wiebe en Mindert Peekema uit Grouw. Joege Stok was destijds vaak de stuurman van Wiebe. Zij verdienden de aanschaf van het schip minsten tien maal terug met het gewonnen prijzengeld.
Ook Eeltje Holtrop's jongere broer Sjoerd, die op 14 april 1826 te IJlst werd geboren werd scheepsbouwer, maar vertrok als jongeling naar Zuidhorn en Hoogkerk in Groningen, waar hij in 1853 trouwde met Hebelina Bergsma.
Het verhaal gaat dat
Eeltsjebaes, als hij opdracht kreeg voor een nieuw te bouwen boeier of Fries jacht, naar de waterkant liep en langdurig over het water staarde. Langzaam maar zeker kreeg dan voor zijn geestesoog het nieuwe schip vorm. Eeltsjebaes stond er net zolang tot het nieuwe schip ‘af’ was. Dan keerde hij om, ging zijn huis binnen en zei steevast tegen zijn vrouw:
“Ik ha him sjoen”. Dan pas kon met de bouw worden begonnen. Of het waar is? De roem van Eeltsjebaes heeft van hem inmiddels een bijna mythische figuur gemaakt. Een man van wie verteld wordt dat hij om een schip in aanbouw heenliep, daarna zijn pruim uit de mond haalde en die tegen de zijkant van het schip duwde: daar en nergens anders moest het zwaard komen. En natuurlijk was het goed.
Eeltsjebaes bouwde schepen die de tand des tijds hebben weerstaan. Van zijn vijftien boeiers zijn er negen bewaard gebleven. De boeier ‘Constanter’ bijvoorbeeld, de ‘Sperwer’ (nu te bewonderen in het Zuiderzeemuseum) en, misschien wel de beroemdste van allemaal, het Fries statenjacht de ‘Friso’ die in 1894 is gebouwd voor Mr. B. Ph. Baron van Harinxma thoe Slooten.
Auke van der Zee
De laatste bouwde Eeltje samen met zijn enige zoon Auke. Naast Auke hadden
Eeltsjebaes en Wytske Aukes twee dochters, waarvan Klaaske (*13-08-1850 te IJlst - †15-05-1920 te Joure) ongehuwd bleef en Antje (*03-04-1852 te IJlst - †03-11-1941 te Doniawerstal) met koopman Klaas Romkema trouwde. In 1900 nam Auke van der Zee (*13-01-1854 te IJlst - †06-03-1939 te Joure) de werf van zijn toen 77-jarige, beroemde vader Eeltje Holtrop van der Zee in Joure over. Hij fungeerde toen al een jaar of zeven praktisch als werfbaas. Auke, beter bekend als Aukebaes, was weliswaar een vakman, maar kon het artistieke niveau van zijn vader niet evenaren. Bovendien had hij de tijd niet mee: de economie verkeerde in een diepe crisis. Aannemelijk is dat Eeltsjebaes de ijzerbouw ook tegenhield. In het jaar dat
Eeltsjebaes overleed, 1901, werd hier ineens de eerste ijzeren praam gebouwd. In 1902 ging het eerste roefschip te water. Het was één van de grotere schepen van deze werf, met een lengte van 15,33 meter [S 267 N] voor Sjoerd Visser uit Langweer. In 1908 begint Auke van der Zee in zijn werkboek:
"Voor den heer C. Walma, aardappelschipper alhier met roef en stuurstoel." Dit is het begin van de beschrijving van het schip de ‘Gudsekop’, voor de vader van Rienk Walma uit Joure. Hij voer met zijn schip naar Berlikum en Sneek en laadde haar tot aan de spuigaten vol met aardappels en uien. Hij kocht het schip voor fl. 1.450,-. Nauwelijks nog voor te stellen, maar het beurtscheepje was deels bedoeld als varende reclame voor de werf. In totaal zijn hier minstens zestien schepen van dit type gebouwd, waaronder de ‘Gudsekop’, die nog als een monument wordt onderhouden. In 1910 werd er een skûtsje gebouwd voor Meinse Brouwer uit Joure van 16,41 m [S 926 N]. Na dit jaar werd de bouw van staalijzeren roefschepen gestaakt, waarvan elf waren gebouwd. Naast deze schepen bouwde Auke zelfs nog motorjachten en een paar Friese equivalenten van de Groninger bolscheepjes, de roefpramen. Tegelijkertijd werden er nog steeds houten schepen gebouwd.
Maar in de jaren twintig en dertig raakte de werf steeds meer in verval, net als Auke zelf. Auke, een verstokte vrijgezel, stopte begin jaren dertig met het bedrijf. Een opvolger was er niet. Als Auke in 1939 overlijdt onder armoedige omstandigheden in het oude hellinghuis, lijkt ook de eens zo florerende werf ten dode opgeschreven.
Gered door Douwe Egberts
Het is te danken aan de (invloed)rijke familie De Jong van de Douwe Egberts fabriek dat de werf behouden blijft. Douwe Egberts koopt de werf en brengt hem onder in de Stichting ‘Het Kofschip’, die meer historische gebouwen in Joure beheert. Douwe Egberts is trouwens nog altijd de officiële eigenaar. De heren De Jong (geen familie overigens van De Jong van de latere jachtwerf) weten zelfs in 1940 een nieuwe huurder voor het bedrijf te vinden: Johannes Hendriks van der Meulen (*1872 - †1958), die tijdens de publieke verkoop ook meegeboden had. Van der Meulen, nog een echte 'ouderwetse' scheepsbouwer, slaagt erin een bloeiend bedrijf op te bouwen met zijn beide zoons Tjeerd (*1908 - †1994) en Johan (*1909 - †1982). Naast nieuwbouw van vrijheidsjachten en zestienkwadraten kwamen steeds meer oude houten ronde en platbodemjachten in trek en de restauratie daarvan is een belangrijke bron van bestaan voor de werf, dat samen met twee zonen, Tjeerd en Johan, en de zoon van Tjeerd, Johannes (*1936), die in 1950 in het bedrijf kwam en tot 1991 aan het hoofd stond, geworden. Een paar vermeldenswaardige restauraties zijn die van de boeier ‘Bever’, de boeier ‘Maartje’ en de Wieringer bol ‘Eudia’.
Verhuizen zit de Van der Meulens kennelijk in het bloed, want
Tjeerdbaes verhuist in 1963 naar de oude Barkmeijer/Van der Werf werf aan de Woudvaart in Sneek, waar de werf nog steeds is gevestigd. Daar was meer ruimte voor het bedrijf, met grote loodsen, een jachthaven, een langsscheepshelling, een dwarsscheepshelling en twee schiphuizen. Uit die tijd dateert ook de regelmatige deelname aan de HISWA-tentoonstelling in Amsterdam, voor de eerste maal in 1962. De werf in Joure kwam opnieuw leeg te staan. De staat van de gebouwen was toen zo slecht dat de Stichting ‘Het Kofschip’ besloot de zaak, met uitzondering van een kleine loods en het huisje van de werfbaas, tegen de vlakte te gooien en in authentieke staat te herbouwen. Wat bleef staan, werd gerestaureerd. Tevens kwam er een nieuwe huurder: Abele de Jong. En daarmee begon de recente geschiedenis, Abele de Jong was al voor de Tweede Wereldoorlog jachthouwer in Joure. Hij leverde in die periode voornamelijk boten als BM-ers en zestienkwadraten af. Het contact met Douwe Egberts werd gelegd toen één van de directeuren bij hem een motorvlet wilde bestellen. De Jong, die nog nooit een dergelijke boot had gebouwd, vertelde de directeur dat hij eerst maar eens bij De Vries Lentsch moet gaan kijken hoe de bouw in zijn werk ging en daarna het hout moest bestellen. De tekenaar van Douwe Egberts bestelde vervolgens 7,00 m lange, 20 cm brede teak planken. “Daar had je dus helemaal niks aan”, zegt Abeles zoon Henk de Jong nu. Dus werd in alle planken mes en groef gefreesd, zodat ze konden worden verbreed en pas daarna kon er een vlet worden gebouwd. Toch betekende die eerste 'amateuristische' motorvlet het begin van een periode waarin Jachtwerf De Jong beroemd zou worden om zijn vletten. In eerste instantie boten van 3 tot ruim 8 m (de grootste modellen met kajuit). Later voornamelijk open vletten van 6,20 en 7,50 m. Daarnaast was De Jong één van de weinige Pampusbouwers die Nederland rijk was en werd het restauratiewerk van authentieke, houten schepen steeds belangrijker.
Laatste eigenaar
Vanaf 1 september 2009 heeft Aaldert de Jonge de Jachtwerf De Jong in Joure overgenomen. Aaldert de Jonge werkte tien jaar bij jachtwerfeigenaren Henk en Willy de Jong. Het echtpaar had de werf sinds 1975 gerund en wilde met pensioen gaan. Zij zagen in hun ex-werknemer met bijna dezelfde achternaam, de ideale opvolger voor overname van de werf. De Jonge werkte al twee jaar als zelfstandig ondernemer (Scapha Jachtbouw) met een pand in Grou op een prachtige nieuwe locatie aan het water de ‘Nauwe Galle’ waardoor het zowel via de weg als via het water bereikbaar was. Aaldert de Jonge was gericht op nieuwbouw en reparatie van houten jachten. Zowel het opnieuw betimmeren van het in- of exterieur, het leggen van een teakdek of reparaties aan deze onderdelen. Ook kon je er terecht voor herstelwerkzaamheden aan het casco door aanvaringen of rot. De werf was door hem opgericht vanuit een visie. Een jonge visie op een oud ambacht. Waar oud vakmanschap werd gecombineerd met nieuwe technologie. Scapha hield op te bestaan nadat De Jonge het bedrijf van zijn oude werkgever overnam.
Laatst gewijzigd op: 25 november 2011