www.skutsjehistorie.nl
Vierverlaten - Mulder, Smit en Barkmeijer
Jacob Jans Mulder
Jacob Jans Mulder (*15-09-1827 te Leek - †14-10-1900 te Vierverlaten), scheepsbouwmees-ter, en afkomstig uit Groningen was getrouwd op 10 mei 1850 met Fokkelina Wolters (*10-03-1827 te Leek - †17-07-1915 te Groningen). Hij was sinds 5 oktober 1852 als scheepsbou-wer gevestigd in Vierverlaten-Hoogkerk aan de hoofdvaarroute van de stad Groningen naar Leeuwarden.
Vierverlaten is een gehucht ten westen van Hoogkerk in de gemeente Groningen. Het plaatsje is gelegen op de plek waar het Hoendiep de scheiding vormt met het zuidelijke Koningsdiep. De naam verwijst naar de vier (d.w.z. twee paar) sluisdeuren van het verlaat (schutsluis) in het Hoendiep aan de westzijde van het Koningsdiep en niet, zoals wel wordt gedacht, naar vier verschillende sluizen die hier zouden hebben gelegen. Het is ook wat onwaarschijnlijk dat er in alle vier de armen van het kruispunt van kanalen een sluis heeft gelegen. Één of twee is feitelijk genoeg en het water dat via het Koningsdiep vanuit Drenthe kwam moest ongehinderd kunnen doorstromen.
Vierverlaten was een belangrijk infrastructureel knooppunt waardoor er naast de werf meerde-re industrieën zich vestigden. In 1896 werd door Jan Evert Scholten de NV Noord Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek (NNBS) opgericht te Vierverlaten. Om coöperatievorming tegen te gaan kregen de boeren een deel van de winst. Zijn vader, Willem Albert Scholten, was hem overigens in 1850 al voorgegaan. Hij probeerde op de locatie van Motké te Zuidbroek suikerbieten te verwerken. Dit was geen succes en de fabriek werd omgebouwd tot zetmeelfabriek. De NNBS van Jan Evert Scholten werd in 1919 onderdeel van het landelijk opererende Centrale Suiker Maatschappij (CSM) die in 1921 ook de rietsuikerraffinaderij van W.A. Scholten te Groningen over nam. Samen met de in 1913 opgerichte Friesch Groningsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek, nu Suikerunie is de fabriek beeldbepalend voor ‘suikerstad’ Groningen. De CSM vierde in 2006 het 110-jarig bestaan. De teelt van suikerbieten nam in Friesland tussen 1890 en 1900 van een paar honderd tot boven de vierduizend hectare toe. Friese suikerbieten gingen tot 1921 naar de raffinaderij in Hoogkerk / Vierverlaten. Vanaf 1921 bood de bietsuikerfabriek “Frisia” in Franeker nieuw avontuur met flinke vrachtvergoedingen, maar deze bijdrage aan de schippersomzet was slechts van tijdelijke aard. Voor het vervoeren van de bietenlading hadden de skûtsjes hiervoor een bietenkast welke ook handig was bij het vervoer van rapen, kolen en ander stortgoed. Een dergelijk afneembare kast werd op de dennenboom, de zijkanten van het ruim, gezet.
Op 2 december 1852 kreeg Jacob Jan van het gemeentebestuur van Hoogkerk officieel toestemming om een scheepstimmerwerf te bouwen. Jacob Jans bouwde zijn bedrijf in enkele decennia uit tot een vooraanstaande, moderne scheepswerf, waar voor binnen- en buitenwater werd gebouwd. In het begin van de jaren tachtig ging Jacob Jan over op de ijzerbouw en niet alleen voor Groningse opdrachtgevers. In 1884 werd voor Jouwert Prins uit Sneek een ijzeren veerschip [S 453 N] gebouwd. In 1887 bouwde hij hier in ijzer het skûtsjeachtige beurtscheepje ‘De Rot’ [L 383 N] voor Lieuwe van der Meulen en Tjerk van Dijk, twee kasteleins uit Rottevalle. Dit schip vaart nog steeds. Het is voor zover bekend het oudste nog varende ijzeren roefscheepje dat voor Friese rekening is gebouwd. Volgens de gegevens van de Scheepsmetingsdienst zijn hier vanaf 1887 minstens elf roefschepen voor Friese rekening van de helling gelopen, waarvan vier onder leiding van Jacob Jan.
Wolter Mulder
Jacob Jans en zijn zoon Wolter (*17-02-1868 te Hoogkerk - †29-03-1960 te Groningen), die de scheepswerf ‘De Koningspoort’ in 1893 voor achtduizend gulden overnam, fungeerden als leermeester voor een groot aantal Friese leerlingscheepsbouwers. Onder meer de Franeker Klaas Johannesz Draaisma in 1895-1896 en de Drachtster Jan Oebeles van der Werff van Buitenstvallaat heeft hier het ijzervak geleerd. Uit de andere bekende Drachtster scheepsbouw familie Roorda waren er meerdere telgen die hier op de werf werkzaam waren. Pieter Jeens Roorda, de neef van de Drachtster scheepsbouwer Bouke Roorda, was o.a. op deze scheepswerf scheepstimmerman. Hierdoor zal ook Bouke contact hebben gekregen met de werf waar de fijne kneepjes van het ijzerwerk hem werden bijgebracht. Wolter trouwt op 26 augustus 1893 in Groningen, na overname van de werf, met Jantje Helder (*04-10-1871 te Groningen - †17-03-1943 te Groningen). Zij krijgen een zoon (Jakob) en een dochter (Anna Jantiena). Er werden onder Wolter in tien jaar tijd zeven roefschepen voor Friese rekening gebouwd.
Jacobus Franciscus Smit
De werf werd op 1 februari 1917 overgenomen door scheepsbouwer Jacobus Franciscus Smit (*17-11-1876 te Foxholsterbosch - †17 mrt 1974 te Veendam) uit Sappermeer voor de verkoopprijs van fl. 27.500,-. Jacobus kwam van een helling, op de hoek van het Heerendiep (Winschoterdiep) en het Borgercompagniesterdiep, die vanaf 1922 onder de naam Gebroeders Harm (*1880) en Menso (*1884) Wolthuis opereerde. Helaas is de werf van Jacobus in Vierverlaten failliet gegaan. Het bedrijf werd vervolgens op 23 juli 1930 gekocht door de gebroe-ders Barkmeijer uit Stroobos voor fl. 12.025,-.
Gebrs. Barkmeijer
De gebroeders Tammo (*29-12-1891 te Stroobos - †17-03-1961 te Hoogkerk), Gerrit (*15-01-1896 te Stroobos - †03-08-1971 te Gerkesklooster) en Popko (*15-07-1897 te Stroobos - †05-01-1974 te Hoogkerk) zochten een tweede werf, dichtbij een plaats waar veel schepen hun lading losten, dus geleegd werden. Na de aankoop sloopten de gebroeders de verouderde reparatiedwarshelling en lieten hiervoor in de plaats een veel grotere en voor die tijd zeer moderne wagendwarshelling aanleggen. Deze was geschikt om gelijktijdig zes schepen te kunnen hellingen van het type Friesche maat type, het grootste binnenvaartschip (31,50x5,50 m met 240 ton laadvermogen) destijds dat door Friesland mocht varen. De naam van de Scheepswerf bleef ‘De Koningspoort’.
De werf legde zich in de begin periode toe op reparatie van schepen in de ruimste zin. Groot, vaak verliesgevend, werk werd in deze moeilijke periode van crisis niet aangenomen. Men gaf de voorkeur aan het leveren van kwaliteit voor het kleinere werk. Dit werd vaak beter betaald. Er werkten hierdoor bijna veertig mensen met een keur aan vakbekwaamheid. Tammo Bark-meijer was vanaf het begin een voorstander van onderlinge samenwerking tussen de scheepswerven. Hij behoorde dan ook tot de initiatiefnemers van CONOSHIP en is hier tot zijn dood voorzitter van geweest.
In de Tweede Wereldoorlog bezigden de broers zich met veel werkzaamheden voor onder-grondse. De werkzaamheden op de werf stonden op een laag pitje. Voor de Duitsers werd maar heel weinig werk verricht. Na de bevrijding moesten veel binnenvaartschepen gerepareerd worden. Nieuwbouw was nagenoeg niet aan de orde. In 1950 kwam Tammo zijn zoon Douwe (*27-04-1923 te Stroobos) het management versterken. Hij had in Dordrecht aan de HTS scheepsbouw gestudeerd. Vanaf deze tijd werd er ook meer nieuwbouw gepleegd op de werf. De steeds stijgende arbeidskosten vroegen later om drastische investeringen in efficiency. Popko zag daar als boekhouder de noodzaak minder van in, wat tot gevolg had dat de fa. Gebr. Barkmeijer op 31 december 1956 werd ontbonden. Tammo en zijn zoon Douwe werden de nieuwe eigenaars. Er kwamen investeringen om de werf te moderniseren en daarmee kreeg het een voorsprong op de concurrentie. Behalve binnenschepen en coasters werden er ook baggermolens, brandblusboten en veerboten gebouwd. Begin 1972 werd de sluiting op termijn bekend gemaakt door de uitbreidingsplannen van de suikerindustrie ter plaatse. Het bedrijf werd tot eind 1976 gehuurd van CSM. Daarna werd het door de suikerfabriek afgebroken.
Laatst gewijzigd op: 30 maart 2017