www.skutsjehistorie.nl
Sneek – Gebroeders Barkmeijer
Gerrit en Jan Barkmeijer
De Barkmeijers afkomstig uit het Groninger Briltil waren stijf gereformeerd. Berend Gerrits had vooraan gestaan in de Afscheiding (1834), waar Ate Pieters van der Werff (*1819-†1890) van de werf aan de Langewyk in Drachten ook toe behoorde.
De vijf zonen van Berend Gerrits kwamen allen op de werf in Briltil te werken. De zonen Freerk (*07-11-1861 te Noordhorn - †06-02-1942 te Groningen), Klaas (*08-07-1869 te Noordhorn - †04-01-1941 te Noordhorn) en Alle (*23-01-1875 te Noordhorn - †19-03-1960 te Zuidhorn) zouden later de werf te Briltil voortzetten. Voor Gerrit (*13-04-1860 te Noordhorn - †08-06-1945 te Zuidhorn) en Jan (*01-10-1866 te Noordhorn - †17-12-1943 te Groningen) kocht Berend Gerrits in 1889 het terrein van de in 1863 opgerichtte (dak)pannenfabriek van Pieter Pieters van der Heij, aan de Woudvaartkade 21 in Sneek, om er een werf te stichtten. Hijzelf heeft waarschijnlijk nooit in Sneek gewoond. Hun oudste ongehuwde zuster Kunje (*07-09-1864 te Noordhorn - †25-04-1919 te Noordhorn) ging ook mee naar Sneek, zodat zij voor hen het huishoudelijke werk kon doen. Gerrit en Jan waren toen respectievelijk 29 en 23 jaar oud. Één van de overwegingen van Berend Gerrits om een tweede werf te beginnen zal zijn geweest dat op termijn één werf onvoldoende werkgelegenheid kon bieden aan zijn huishouden en die van vijf volwassen zonen. De keuze voor Sneek zou zeker gelegen hebben in de betekenis van die stad als handelscentrum in de Friese zuidwesthoek. De Woudvaart was in die tijd de invalswaterweg voor alle scheepvaartverkeer uit het zuiden. Ze werd ook wel Steenwijkervaart genoemd, omdat er van de Steenwijkse kant, en ook vanuit Meppel, geregelde diensten vice versa waren. In die jaren was er nog een vaarverbinding tussen de Woudvaart en de Houkesloot, het Sperkhem (t.h.v. nu Amaliastraat). Deze vaart werd later gedempt ten gunste van stadsuitbreiding. Over de Woudvaart ligt nu een vaste brug in de stadsrondweg zuid / N7 om Sneek.
Het perceel van de oude pannenfabriek van Pieter Pieters van de Heij, bestaande uit huis, weiland en schuur, was eigendom van zijn vrouw Trijntje Jelles Bouma. Na de aankoop diende Berend Gerrits een verzoekt in bij de gemeente om vergunning te verkrijgen tot
“het bouwen van een Burgerhuis en vier woonkamers aan de Woudvaart”. De schuur, waarin een dakpannenfabriek was gevestigd, en drie kalkovens werden vervangen door een woning, scheepstimmerwerkplaats, een langshelling met twee hellingbanen en een hellinggat. In de nu nog bestaande woning bevindt zich nog de eerste steen van het woonhuis met de tekst
“G. & J. Barkmeijer, 15 mei 1889”. Berend Gerrits zijn zonen Gerrit en Jan bleven daar negen jaar als ‘zetbaas’ van hun vader werken voordat zij de
‘IJzeren scheepsbouwwerf Sneek’ met dwarshelling op 28 januari 1898 in eigendom kregen. Het is hierdoor aannemelijk dat de vormgeving van de Briltilse Barkmeijer schepen ook in Sneek was voortgezet.
In Sneek werden vanaf het begin ijzeren schepen gebouwd, getuige een artikel in de Sneeker Courant van 7 november 1889:
“Van de werf voor ijzeren scheepsbouw van de heeren Barkmeijer, alhier, is jl. zaterdag het eerste aldaar gemaakte Schip te water gelaten. Dit Schip, groot 20 ton, ziet er keurig netjes uit en is gemaakt van staalplaten voor rekening van den heer Jacob de Jong te Koudum, om te dienen als veerschip tusschen Koudum en Sneek. Thans is op diezelfde werf de kiel gelegd voor eene groote ijzeren Tjalk van p.m. 90 ton”.
Met deze tewaterlating behoorden Gerrit en Jan tot de koplopers in Frieland wat betreft de bouw van ijzeren schepen. Het bedrijf de ‘IJzeren Scheepsbouwwerf Sneek’ ook wel genoemd 'De Tijdgeest' werd uitgebreid in de jaren 1892, 1899 en ten slotte in 1912, toen 785 m2 grond werd aangekocht van het Old Burger Weeshuis.
Door de overgang op ijzer, waarmee vader Berend Gerrits in 1887 was begonnen, namen ze een beslissende voorsprong op de andere scheepsbouwers en bliezen ze de nog bloeiende houtbouw snel op. In een jaar of zeventien bouwden ze ruim 89 roefschepen (skûtsjes), zestig tjalken, tien andere tjalkachtigen, vijftien pramen, beurtscheepjes en nog enkele stoom- en motorvrachtscheepjes. Gerrit en Jan blonken uit in een bijna modern industriële organisatie van het bedrijf. In de bloei, rond 1895 en 1904-1905, hadden ze soms drie schepen tegelijk in productie, die binnen vijf á zes weken na het leggen van de kielplaat te water werden gelaten en voor de wal werden afgebouwd. Een dergelijk tempo eiste een strakke organisatie en een perfecte logistiek. Van hun schepen is de in 1900 voor de Langweerder Weduwe P. Sijbesma gebouwde ‘Twee Gebroeders’ [S 427 N] de bekendste. Dit ‘Salverda’ skûtsje werd in 1979 met Rienk Ulbesz Zwaga (*1932 - †1992) voor de Súdwesthoek kampioen bij de SKS.
Een topjaar was 1905, met 24 nieuwe schepen waarvan 15 skûtsjes. Echter uit een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden van 11 december 1905 blijkt dat de werf alweer te koop werd aangeboden en dat een deel van de koopsom naar 4% erover beleend kon blijven. De reden zal zijn geweest dat er geen opvolgers waren. Gerrit was nooit getrouwd en Jan had alleen twee dochters. Maar mogelijk was het ook een gevolg geweest van de boedelscheiding na het overlijden van vader Berend. Volgens het bevolkingsregister zijn de broers op 11 mei 1906 vertrokken naar Zuidhorn en en verhuisden ze naar de villa ‘Elisabeth’ daar, vernoemd naar hun moeder. In juni 1906 leverden de gebroeders hun laatste schip op, het roefschip ‘Drie Gebroeders’ [S 734 N] voor Jacob Bergsma van Boornbergum. Twee jaar na hun vertrek werd het woonhuis, knechtswoning met werkplaats en twee grote loodsen van 31 en 25 meter, inclusief twee langshellingen, open terrein en daarbij horende machines en gereedschappen na een periode van verhuur in 1908 officieel verkocht aan Minne Molles van der Werf (*1851 - †1926), voormalig werfbaas, kastelein en brugwachter uit Kootstertille en afkomstig uit een hervormd scheepsbouwergeslacht.
De rijkdom die bleek uit de fraaie villa was een deel van de Barkmeijers hun succesformule. Kopers van een nieuw schip hoefden bij aflevering maar een deel, bijvoorbeeld de helft, te betalen. De rest liet de hellingbaas ‘onder het schip’ of ‘in de schuld’. Maar de Barkmeijers profiteerden ook van de royale opstelling van de Gaasterlandse edelman Jonkheer Mr. Jan Hendrik Frans Karel van Swinderen uit Rijs, die voor tonnen aan investerende schippers geleend moet hebben.
Laatst gewijzigd op: 11 augustus 2015