IJlst ā€“ Jelle Jelles Croles

De werf van Croles in IJlstKroles-Kroeles-Crolis-Croles
In het Friese IJlst vindt al eeuwen scheepsbouw plaats. IJlst heeft een lange geschiedenis waar het gaat om scheepsbouw. Hoewel in vroegere jaren een belangrijke bron van inkomsten, lopen de activiteiten in deze sector tegenwoordig steeds verder terug. Werden in de laatste decennia in IJlst hoofdzakelijk boten voor de recreatievaart gebouwd, van in de zeventiende tot in de twintigste eeuw waren dat voornamelijk vrachtschepen.
De naam Croles is in IJlst naast de gemeentelijke politiek ook onlosmakelijk verbonden met deze scheepsbouw. De jonkheer Maurits Jacob van Lennep publiceerde een uitgebreide genealogie van de IJlster vroedschap familie Croles in het "Genealogysk Jierboekje 1969". Hierin wordt teruggegaan tot 1650. In dat jaar werd Pytter Annes Kroles op 20 oktober in IJlst gedoopt. Hij trouwde als zoon van Anne Popkes en Wytske Piers met Ydtie Jellesdr (ged. 24-07-1660 te IJlst - †na 11-02-1712 te IJlst) op 22 april 1678 in IJlst. In dit huwelijk werden drie zonen geboren. Pytter Annes was ‘buttercoper‘ binnen IJlst en werd vroedsman, lid van de stedelijke regering, op 1 september 1692. Een vroedschap was de naam van een vroegmodern type college (van B&W), evenals de titel van een burger die in dat college zitting had. Vanuit deze functie werd hij vier maal voorgedragen om burgemeester te worden, maar werd nooit benoemd. Met zijn gezin woonde hij vanaf 1695 in de ouderlijke woning met schuur, hovinge, bomen en plantage aan de Westkant van IJlst die uit een boedel was overgenomen. Voor zes caroligulden kocht hij er 11 februari 1712 het ten noorden daarvan gelegen halve huis van het vaarwater tot achter de gracht erbij. Pytter Annes Kroles overleed op 23 september 1712 in IJlst. Op 23 oktober 1712 werd hij als vroedsman vervangen. Daar het ter plaatse gebruikelijk was om de selectie van nieuwe vroedslieden een maand na het overlijden van hun voorgangers te doen plaatsvinden, mag die van hem op 23 september 1712 worden gesteld.

Zijn jongste zoon was Jelle Pytters Kroeles (ged. 28-09-1684 te IJlst - †05-05-1724 te IJlst). Hij was getrouwd met Maeijke Jaans Iedema op 22 mei 1710 in IJlst. Ze kregen 6 kinderen. Jelle Pytters was koopman en trad op 19 april 1718 in de voetsporen van zijn vader en werd ook vroedsman in de zelfstandige gemeente IJlst. Ook hij werd voorgedragen tot burgemeester, net als zijn vader. Na de tweede maal werd hij wel benoemd en op 1 januari 1721 beëdigd. Hij zou zijn ambtstermijn niet volmaken. Hij overleed op 5 mei 1724.

Het was Pyter Jelles Crolis (ged. 19-03-1719 te IJlst - †13-12-1779 te IJlst) die als jongste zoon in de volgende generatie voor het eerst de hamer oppakte. Hij verdiende de kost als timmermansknecht en later als meester huistimmerman. Hij trouwde op 28 mei 1747 in IJlst met Neeltje Hettes uit Workum. Ook hij werd gekozen in de Vroedschap van IJlst en wel in 1749. Hij zou van 1 januari 1756 tot 1 januari 1761 ook burgemeester van IJlst zijn.

Jelle Pieters Croles

In de stamboom werd schuitemakersbaas Jelle Pieters Croles (*15-01-1753 te IJlst - †26-05-1830 te IJlst) in 1778 als eerste als “scheepstimmerman en boatsjesmaker” genoemd, die een groot aantal kofschepen en tjalkschepen bouwde tot 68 vt (19 m) lengte. Een voor die tijd zeker respectabele afmeting. Jelle Pieters trouwde op 18 september 1774 in IJlst met Jeltje Annes Cnossen (*1751 te Jutrijp - †25-08-1831 te IJlst) en startte als scheepstimmerman en bootjesmaker aan het eind van de 18e eeuw met de exploitatie in IJlst van een scheepswerf aan de Geeuwkade (nr. 9). De beide huizen ten zuiden naast de werf op de Geeuwkade kwamen eveneens in eigendom van Jelle Pieters Croles.
Met behulp van de vele bijlbrieven uit die tijd kan de productie van zijn werf vrij aardig bepaald worden. Een niet nader beschreven nieuw coffeschip leverde hij in 1778. In de jaren 1787-1790 volgden er nog negen, die gewoonlijk ca. 48 vt lang waren, maar ook wel eens kleiner (31x9 vt) of veel groter, zoals voor beurtschipper Wybren Sjerp uit Heeg. Voor zijn beurtvaart van Heeg op Amsterdam kwam er een coffeschip van 65x16 vt. Verder valt op te maken dat er vijf maal schuiten (skûtsjes) met krediet werden verkocht (1785-1790). De lengte varieerde van 60 tot 68 vt. In 1788 werd twee maal een hekschuitenscheepshol met ijzerwerk afgeleverd, resp. 64x14 en 65x14¼ vt groot. Voor een tjalkschip bleef de koper 275 Cglds schuldig, met ‘versmelting’ van de oude schuit. In 1790 bestelde palinghandelaar Anne Wiegers Visser uit Heeg een palingaak die de naam kreeg, ‘Twee Jonkvrouwen’. Ten slotte werd op 5 november 1783 een geleverde praamschuit van 40x4¼ vt onder hypotheek gezet. Jelle Pieters was een doorkundig en zeer bekwaam man in zijn vak. Scheepskenner en -ontwerper Folkert Nicolaas van Loon (*1775 - †1840) uit Jirnsum roemde rond 1820 al het vakmanschap van IJlster bouwers, onder wie leden van de familie Croles.
Aan het eind van deze bloeitijd van de werf was Jelle Pieters, in navolging van zijn vader Pyter Jelles Crolis in 1790 ook vroedsman geworden. Met de revolutie in januari 1795 geraakte hij van het kussen. Intussen was hij echter ook financieel in moeilijkheden geraakt. In 1794 en 1795 kwamen tal van verordeningen aan zijn adres wegens in veilingen (boelgoederen), sinds 28 maart 1792, gekocht hout tot een totaal van ruim 5.844 caroligulden en de vordering van de Leeuwarder koopman Lodewijk Feyens werd 24 mei 1794 in een rentedragende obligatie van 3% omgezet. Op 13 april 1795 constateerde het gerecht, dat hij en zijn vrouw beiden voortvluchtig waren en via de Amsterdamse Courant opgeroepen werden orde op zaken te stellen. Volgens de plaatselijke overlevering waren ze voortvluchtig, omdat hij het gewaagd zou hebben goudsbloemen in zijn tuin te hebben en er één van te dragen. Hoe lang zij buiten IJlst verbleven, is niet geheel duidelijk. De scheepstimmerbaas vroeg op 29 april 1795 om hoger beroep wegens rekest van M. Siderius uit Langweer tot betaling van 2.737 cgls wegens geleverd hout c.q. beslaglegging op zijn meubelen, huisraad en gereedschappen. Te oordelen naar de kohieren was hij daarna al gauw weer in staat het bedrijf zelfs uit te breiden, maar in het rechterlijke archief komt zijn naam pas na de eeuwwisseling weer voor. Het lijkt er op dat zijn zoon Pieter Jelles Croles op de werf mede de leiding had gekregen. In 1803 kocht hij voor zijn andere zoon Anne Jelles de helft van een al in gebruik zijnde bedrijfspand welke ook bij de werf werd betrokken. Op 29 april 1804 rekende hij af met zijn broer Hette. Een groot roer of snaphaan zou onverrekend blijven die Hette betaald kreeg als Cristiaan Jans Veldhuis uit IJlst in mei de door hem gekochte boot zou hebben betaald. Volgens de kwijting op 11 mei is dat inderdaad gebeurd. Jelle Pieters is in 1830 overleden in het huis 34 te IJlst.

Jelle Jelles Croles (1)

Een derde zoon van Jelle Pieters Croles, Jelle Jelles (*09-09-1792 te IJlst - †01-03-1851 te Oudega), was getrouwd met boerendochter Liskjen Walles Veldhuis (*10-11-1801 te Smallebrug - †06-03-1849 te IJlst). Jelle Jelles huurde in 1822 een huizinge, schuur en scheepshelling aan de vaart op Uilenburg voor jaarlijks fl. 55,- van Foekjen Durks, de weduwe van wijlen Anne Pieters van der Werff. Hij werd hier in 1826 eigenaar van. Hiermee kwam er weer een Croleswerf in IJlst naast de werf van Anne Jelles en Pieter Jelles Croles. Er was voldoende werk in het bouwen van snikschepen en tjalkschuitjes. Er werden dan ook scheepstimmerknechten gevraagd, die dadelijk aan het werk konden.
Jelle Jelles zijn schoonvader was Walle Huites Veldhuis (*26-09-1774 te Miedum - †19 oktober 1825 te IJlst) en was groot boer op land en zathe even ten noordoosten van de werf van Anne Jelles en Pieter Jelles Croles. Bovendien was hij ook lid van de Vroedschap van IJlst. Hij was op 07 oktober 1798 te Woudsend getrouwd met Tjitske Johannes, eerst Oppedijk later Douma (*24-02-1781 te Indijk). In haar testament, waarin zij haar laatste wil liet optekenen op 01 september 1834, kwamen we de volgende passage tegen: ”Ik begeer dat mijne dochter Liskjen Walles Veldhuis, vrouw van Jelle Jelles Crolis scheepstimmerman te IJlst woonachtig, op afkorting van haar erfdeel in eigendom zal hebben de huizinge, erve, tuin en scheepstimmerwerf, cum annexis, staande en gelegen te IJlst, zoodanig het bij haar en haren man in gebruik is, en zulks voor eene som van drie duizend en vijfhonderd nederlandsche guldens.” De scheepstimmerwerf waarover gesproken werd lag aan het groot vaarwater de Wijddraai, aan het einde van de tegenwoordige Zevenpelsen tegenover Uilenburg. Zevenpelsen had zijn naam ontleend aan zeven arbeiderswoningen die hier ooit bij een pelmolen stonden. Tegen inbreng van fl. 3.500,- door Jelle Jelles Croles en zijn vrouw werd de scheepstimmerwerf overgenomen na het overlijden van zijn schoonmoeder op 3 september 1834. Het vermogen werd hiermee verder uitgebreid.
IJlst telde in deze periode zes scheepstimmerwerven waar 56 man personeel werkte. Ook Jelle Jelles was op zijn werf een ‘doorkundig en zeer bekwaam man in zijn vak’ en bouwde eveneens een groot aantal overdekte snikschepen, overdekte schuiteschepen, overdekte kofschepen, overdekte beunschepen, overdekte jaagschuiten, overdekte visaken of bunschepen, overdekte tjalkschepen, overdekte schuitjes, (on)overdekte pramen, hektjalkschepen, overdekte kajuitjachten, beurt- of veerschepen, paviljoenschepen en bouwde zo een grote naam op in de wereld van de scheepsbouw. De schepen werden niet alleen verkocht maar ook verhuurd. Zowel aan schippers uit Friesland als ook uit steden in Noord-Holland als Enkhuizen, Haarlem, Purmerend, Beverwijk en Amsterdam.
Jelle Jelles was een vurige ijveraar voor de gereformeerde leer in de dagen van de Afscheiding. Hij was in IJlst ook kerkvoogd. Hiermee was hij verantwoordelijk voor de verhuur van het kerkgebouw, de pastorie en de kosterswoning. Ook het onderhoud verzorgde hij aan deze panden, waarmee hij de timmermanswerkzaamheden die hij van zijn vader had geleerd ook nog kon toepassen.
Jelle Jelles vrouw Liskjen Walles Veldhuis kwam in 1849 te overlijden op 47 jarige leeftijd. Door een tragisch ongeluk, door het omslaan van zijn zeilboot, kwam hij zelf in 1851 om het leven. Onderweg naar huis van een bezoek aan zijn dochter Yttje te Bakhuizen, verdronk hij samen met zijn tweede zoon Walle (*21-02-1828 te IJlst - †01-03-1851 te Oudega) op de Fluessen onder Gaastmeer. Zijn oudste zoon, Jelle Jelles Croles (*05-09-1826 te IJlst - †22-01-1900 te IJlst), zette hierna het bedrijf voort.

Jelle Jelles Croles (2)

Jelle Jelles Croles (1826-1900)Na het tragische overlijden vond er een boedelscheiding plaats in 1851. Jelle Jelles trad als voogd op voor zijn nog minderjarige broer en zusters die bij hem inwonend waren. Door de kantonrechter werd scheepstimmerman Hette Geerts uit Joure en scheepstimmerman Roelof Durks Noorderwerff uit Woudsend aangesteld om de inventaris te registreren en te begroten. Uit deze inventarisatie is mooi op te maken hoe het bedrijf in elkaar zat. Op de houtbouwwerf lagen in meerdere formaten planken en balken van eiken, vuren en grenen. Daarnaast partijen oud hout, kanthout, dek- en zeilbalken, eiken kromhout, krommers, klampen en brandhout, blokken, kokersposten, beuken toppen, riet, partij schroten, gezaagde roede en bomen. In de scheepstimmerschuur werden vier zwaarden, schragen, een stelling, planken en oude blokken, loodpot, vijzels takelblokken, dommekrachten, zagen, ladders, slijpsteen, teertonnen, leerbak en een oude giek aangetroffen. Op de zolder lagen nog spijkers, ijzeren potten en gewichten met evenaar, drijfbouten, vijzelbouten en brandijzers. Op het werfterrein stonden nog een aantal schepen in aanbouw, zoals een olieschuit, graanschuit, jaagschuit, praam, bolpraam en een boot. Daarnaast lagen er voor de wal een oude tjalk van 54 ton (de ‘Margaretha’), een oude praam, bootje en boerepraam. De totale waarde werd begroot op fl. 9.949,-. De werf had aan openstaande inkomsten een bedrag van fl. 20.991,98 en aan schulden fl. 16.107,63.
Het zwaartepunt van de werkzaamheden werd naar de werf aan de Zevenpelsen verplaatst en de hegemonie van de familie Croles in de scheepsbouw te IJlst werd groot. Scheepstimmerknechten werden met 15 man tegelijk gevraagd om aan de vraag naar schepen te blijven voldoen. Opdrachtgevers bleven vanuit Noord-Holland de IJlster werf bezoeken. In 1856 werd het huis met scheepstimmerschuur en erf aan het vaarwater de Geeuw verkocht. Zo ook het naastgelegen huis met erf en een bleekveld. Nieuwe eigenaar werd voor fl. 2.254,- de uit IJlst afkomstige gemeente ontvanger Murk voor en namens de uit Oosthem afkomstige boerenknecht Gosse Klases Bosma die getrouwd was met Grietje Johannes Fortuin. De meubels, huisraad en scheepstimmergereedschappen werden afzonderlijk aan diverse kopers verkocht, totale opbrengst fl. 253,-.
Jelle Jelles Croles trouwde op 22 januari 1859 te IJlst met Klaske Anskes Syperda (*28-09-1835 te IJsbrechtum - †08-09- 1917 te IJlst). Ze kregen in totaal acht dochters en twee zonen. Vier van hun kinderen kwamen op zeer jonge leeftijd te overlijden.
Behalve veerschepen voor de binnenvaart bouwde Jelle Jelles aan de Zevenpelsen ook zeegaande kof-, tjalk-, veer- en smakschepen. Over pleziervaartuigen is heel weinig bekend. Er zijn slechts twee door Jelle Jelles Croles gebouwde houten ronde jachten bekend: 1 boeier en 1 open zeiljacht. In 1864 breidde hij zijn bedrijf uit door het naastliggende huis met scheepstimmerwerf en schuur van Jan Walles Oppedijk over te nemen voor fl. 1.075,-. Jan Walles Oppedijk had de werf sinds 1857 en zal de concurrentie niet hebben aangekund. Maar ook de in deze generatie levende Jelle Jelles Croles bleef niet uit de plaatselijke politiek. In 1875 werd hij benoemd tot wethouder en ambtenaar van de burgerlijke stand.
In 1895 kreeg scheepsbouwermeester Jelle Jelles vergunning van de gemeente voor de uitbreiding van de werf ten behoeve van de bouw van ijzeren schepen. Het allereerste skûtsje van deze werf, ‘Hoop op Zegen’ [S 1184 N] voor Andries Mulder uit Sneek, was afkomstig uit dit jaar. Het schip kreeg een lengte van 14,13 m en een breedte van 3,25 m met een laadvermogen van 21,037 ton. In 1898 begon Jelle Jelles ook als allereerste met de bouw van een botaak in ijzer ten behoeve van de Lemster visserman Siemen Spaan. Het schip was, zoals in meer gevallen, gefinancierd door T.H. de Rook, die het schip samen met Spaan uit IJlst ophaalde. Deze scheepswerf werd dan in de volksmond al snel de ‘IJzeren Helling’ genoemd. Drie skûtsjes uit die begin periode varen nog recreatief. De ‘De Jonge Hendrik’ [S 217 N] uit 1896, ‘De Zwerver’ [S 174 N] uit 1898 en de ‘Anna’ [S 398 N] uit 1903. Respectievelijk met afmetingen van 13,72x3,24 m en 22,703 ton laadvermogen, 14,25x3,32 m met een laadvermogen van 21,504 ton en 14,90x3,41 m met een laadvermogen van 24,150 ton. Binnen de IFKS is één skûtsje van deze werf al jaren actief. Dit is de ‘Hoop op Zegen’ van Peter de Koe. Dit skûtsje werd in 1902 gebouwd als ‘De Vier Gebroeders’ [S 281 N] voor K. Schaper uit Nijega (HON). Het schip werd 15,30x 3,31 m en had een laadvermogen van 24,177 ton. In totaal zal Jelle Jelles tien skûtsjes bouwen. Zijn personeel van de helling woonde veelal op Uilenburg in de nog steeds zo geheten buurt ‘De Kazerne’. Hier waren 18 woningen in het bezit van de werfbaas. Met een bootje staken de werknemers over het vaarwater de Wijddraai om op hun werk te komen.
Jelle Jelles was naast scheepsbouwer, in de traditie van zijn voorvaderen, wethouder en waarnemend burgemeester van zijn geboorteplaats IJlst en van 1886 tot 1898 lid Provinciale Staten van Friesland.

Jelle Jelles Croles (3)

Na het overlijden van Jelle Jelles Croles in 1900 zet zijn vrouw Klaske Anskes Syperda de werf voort. Hun enige zoon, wederom een Jelle Jelles (*23-08-1869 te IJlst - †30-06-1936 te Leeuwarden) stond zijn moeder wel bij, maar Jelle Jelles trad, weliswaar aanvankelijk opgeleid voor de scheepsbouw, in de politieke voetsporen van zijn voorvaderen. Na een rechtenstudie in Amsterdam begon hij aan een loopbaan als advocaat en werd later rechtbankgriffier, rechter, raadsheer en president van het Gerechtshof in Leeuwarden. Hij hield zich in de Senaat bezig met onderwijs en justitie en was pleitbezorger van onderwijs in het Fries. Voor de werf werd op 20 november 1901 een naamloze vennootschap opgericht. De werf ging verder onder de naam ‘N.V. Scheepsbouw Mij. voorheen J.J. Croles’. Uit het onderzoek van Frits Boschma uit IJlst bleek dat naast Jelle Jelles Croles de vennoten waren de IJlster houthandelaar Jan Jans Oppedijk, de van de firma Oppedijk afkomstige houthandelaar Vilhelm Hans Sofus Carstens en Hendrik Tuymelaar uit Bloemendaal. De laatste was lid van de industriebank te Haarlem. Ze brachten, behalve het startkapitaal van fl. 75.000,-, ook verschillende onroerende goederen in. De Ridderkerker Cornelis de Quaadsteniet werd aangesteld als directeur en kreeg de touwtjes in handen. Het ging goed op de werf en de schepen rolden als zoete broodjes van de helling, gezien de aantallen per jaar. De werf werd te klein hierdoor en daarom was uitbreiding noodzakelijk. Naast de dubbele schuur van 30 x 15 m werden er in 1902 werkplaatsen bijgebouwd voor fl. 10.096,- door aannemer Andries G. Visser uit IJlst. Van 1902 tot en met 1905 werden er van alle schepen gemiddeld zelfs zes skûtsjes per jaar op de werf gebouwd. Ondertussen trouwde Jelle Jelles Croles in Leiderdorp in juli 1905 met Jacomina Koning. Hun zoon Jelle Jelles zou tussen 1946-1971 ook burgemeester worden. Nu niet van IJlst maar van Bodegraven. In 1904 kwam er een nieuwe directeur op de scheepswerf. Dit was Blazius Slikkerveer (*1860 te Ridderkerk - †1936 te IJmuiden) ook uit Ridderkerk, die eerder scheepmaker, machinist en ketelmaker was geweest. Kennelijk was hij niet de geschikte persoon. De opdrachten liepen terug en het bedrijf geraakte in de rode cijfers. In 1906 werd de beslissing genomen door de aandeelhouders tot het beschikbaar maken van geldmiddelen door het bedrijf (eventueel gedeeltelijk) te beëindigen. Er werkten op dat moment 40 volwassen arbeiders en zes kinderen op de werf. Hendrik Okma, lid van de tweede kamer van de Staten Generaal, uit Sneek werd aangesteld als curator om het geheel aan bezittingen van de onderneming aan te duiden. Als we hier naar kijken zien we de ontwikkeling van de werf ten opzichte van een halve eeuw geleden. De houtwerf was een echte ijzerwerf geworden. Nu lag er 17.725 kg plaat-, hoek-, reeling-, T- en profielijzer, halfrond en strippen. 1.050 kg smeedijzer met 40 hl smeedolie, oudijzer in de vorm van afval van hoek-, strip-, profiel en plaatijzer. Verder kwam men 2.975 klingnagels, koperwerk, gaspijpen, staal, moerbouten, gietijzer, verfstoffen en oliën tegen. In de scheepstimmerschuur werd een boormachine, stoompons, stoomschaar, drie slagponzen, horizontale pons, twee buigmachines, handvormschaar, hefboompons, vlakplaten, duplexponzen, gereedschap en een 6pk Deutz motor met ventilator aangetroffen. Daarnaast lagen er voorhamers, hand-, bank-, klink- en rekhamers met een partij hamerstelen, vier aambeelden, drie bankschroeven, tangen, gasdraad, pijpsnijders, dommekrachten, vijzels, kaapstaanders, takels en takelblokken, schaafbanken, touwwerk, ketelklemmen, acht veldsmidsen, kettingen met ankers, stophout kielbalken, sleden, hellinghaken, petroleum, teer, machineolie en benzine. Op het werfterrein stonden nog een aantal schepen in aanbouw, zoals een klipperschip motorbootje, tjalkschip, praam, pontje, schoener en twee sleepboten.
Met een nieuwe geldschieter werd op 1 april 1907 de N.V. Friesche Scheepsbouw Maatschappij opgericht met een beginkapitaal van fl. 60.000,-. Fredericus Wortelboer werd de nieuwe directeur. Ondanks dat er daarna nog circa 10 skûtsjes werden gebouwd en andere schepen variërend van 30 tot 500 ton zag de familie Croles en de aandeelhouders uiteindelijk echter niet veel heil meer in de scheepsbouw. De werf bleef nog voortbestaan totdat de familie in 1910 de handdoek in de ring gooide en besloot de zaak te verkopen. De werf werd publiek verkocht in 1911. Jelle Jelles woonde inmiddels al aan de Emmakade in Leeuwarden. Toch gleden er in de topjaren 1902, 1903 en 1904 zes á zeven skûtsjes per jaar van de helling. Ook in het laatste volle jaar werden er nog vijf skûtsjes gebouwd. Het laatste skûtsje was de ‘Zorg en Vlijt’ [S 998 N] voor Ruurd Koopmans uit IJlst. Dit schip werd 22 mei 1911 gemeten vanuit het district Sneek. De skûtsjes van de scheepswerf Croles waren over het algemeen wat stomp en vol in de kop en werden daarom soms ‘Butsekop’ genoemd. Ook bouwde de werf een naam op met de snelle tjalken en aken die er werden gebouwd, waarbij er ook vele exemplaren een gepiekt achterschip hadden en zelfs een zuivere s-spant kregen. Werfboeken of bestekken zijn van hun werf voor zover bekend niet bewaard gebleven.

Bij de verkoop in 1911 werd het hele terrein opgesplitst in een aantal kavels (IV t/m VII). Volgens een kopie van de handgeschreven akte over de verhandeling van de liquidatie van de scheepswerf, op 27 maart 1911, door Notaris Willem Wierda, zijn percelen V, VI, VII met dubbele bouwschuur gelegen aan de kolk gekocht door Willem Everts Zwolsman, scheepsbouwmeester te Makkum voor fl. 6.027,-. Scheepsbouwer Willem Everts Zwolsman uit Makkum had tijdens de veiling meegeboden op de oude werf van Croles en bleef er (ongewild) aan hangen. De werf, onder de naam ‘Friesche Scheepsbouw Mij.’, is dan gevestigd in enkele loodsen aan de latere houtkolk. Tussen 1911 en 1920 zijn op de werf te IJlst voornamelijk binnenvaartschepen gebouwd. De opbloei was echter van korte duur. In 1920 werd de werf opgeheven en de hellingloodsen met timmerschuur en woning verkocht aan de houthandel van mast- en blokmaker Sybolt Okke de Vries (*07-12-1852 te Woudsend - †21-05-1939 te Leeuwarden) uit IJlst. De timmerschuur en hellingloodsen zijn in 1989 afgebroken ten behoeve van de aanleg van de W.M. Oppedijkstraat. Ondanks de crisis in de jaren dertig groeide het bedrijf van Sybolt Okke de Vries na de oorlog uit. De activiteiten werden uitgebreid met de handel in vuren, grenen, maar ook in verschillende hardhoutsoorten en plaatmateriaal. In 1972 werd er in een veranderende markt een samenwerking gevonden met houthandel Kunst uit Groningen. Desondanks brak er een slechte tijd aan voor de houthandel. In 1985 kwam er een fusie met Oberman en Bangma tot stand. Door schaalvergroting werd het bedrijf uit IJlst in 1988 verplaatst naar Heerenveen. Nazaat Sipke de Vries werd bedrijfsdirecteur in Groningen en Eeltsje Durk de Vries in Dokkum en Heerenveen. De naam werd veranderd in ‘Houtgroep Nederland Beheer NV’. De cijfers vielen in 1995 tegen als gevolg van de afwaardering van de voorraden. Een relatief dure inkoop, gevolgd door een prijsval en teruglopende verkoop. In 1996 vond er wederom een fusie plaats nu met Eecen uit Oudkarspel en werd ‘Houtgroep Eecen Nederland BV’ qua grootte de derde houthandel van Nederland. Men was echter niet gelukkig met de nieuwe naam en het bedrijf werd in 1998 opgedeeld in een aantal zelfstandig opererende onderdelen die oude namen kregen. Vanuit Heerenveen werd het Oberman Oppedijk BV en vanuit Groningen werd het Kunst Oberman. Het onderdeel van Oppedijk was ook afkomstig uit IJlst welke voortgekomen was als houtleverancier voor de vele scheepswerven die IJlst rijk was. Tegenwoordig na weer een fusie een dochteronderneming van Pontmeyer BV/PontEecen N.V. uit Zaandam.

Perceel IV wordt op dezelfde datum, 27 maart 1911, gekocht voor fl. 2.317,- door Tjerk (*28-08-1869 te IJlst - †18-08-1934 te IJlst) en Gooitzen Bakker (*11-04-1873 te IJlst - †05-12-1931 te IJlst). Op dit perceel is de lange loods aan ‘De Vaart’ gebouwd door de gebroeders Bakker voor hun mast-, blok- en pompmakerij. Hun geëmigreerde halfbroer Jouke Zeldenrust attendeerde de gebroeders over de windmotoren. Na twee uit Amerika overgekomen exemplaren die niet voldeden, ontwikkelde het bedrijf zelf een type. De Gebr. Bakker te IJlst ontworpen en vervaardigden begin 20e eeuw naar Amerikaans model een windmolen van het type ‘Record, nr. 14’. Tegenwoordig staat er in het open gebied tussen Ysbrechtum en de noordelijke rondweg rond Sneek nog een exemplaar. Deze molen is als uitzondering bij windmotoren van deze afmetingen uitgerust met 12 in plaats van 16 wiekbladen. De molen bemaalt het voormalige bemalinggebied ‘Ysbrechtum’ en maalt uit op de Franekervaart (Friese boezem). De molen staat op de lijst van Rijksmonumenten en op de toren is een geëmailleerd bordje aangebracht met hierop de tekst: 'Gebr. Bakker IJlst Poldergemalen'.
Op 6 april 1914 volgt dan de oprichting van vennootschap de firma Bakker met werkplaats en erf te IJlst op kadastrale sectie B nr. 929. De firma ‘Gebroeders Bakker BV’, legden zich toen geheel toe op de productie van metalen windmolens voor polderbemaling. Zij voorzagen geheel Fryslân van grote metalen windmolens voor polderbemaling naar het Amerikaans concept. In 1916 werd achter de loods een grote windmolen gebouwd met een toren van 18 meter hoogte, zodat men bedrijf en draaibank en zaagmachines zo nodig op windkracht kon laten draaien. De nu daar nog werkende generatie importeert nog steeds spare parts uit de Verenigde Staten. In de jaren ’60 en ’70 is door de gunstige ligging aan doorgaand vaarwater de overgang naar de opkomende watersport gemaakt. Het bedrijf legde zich toe op het plaatsen van schroefinstallaties en keerkoppelingen in boten, het inbouwen van scheepsmotoren en het leveren van scheepsbenodigdheden. Op 1 januari 1983 neemt Sibbele Bakker het bedrijf over en veranderd de naam van ‘Gebroeders Bakker BV’ naar ‘Technisch Bedrijf Bakker IJlst’. eerst door de verkoop en reparatie van schroeven en het langzaam opbouwen van een watersportwinkel. Er werden veel automotoren omgebouwd tot scheepsmotoren, en in schepen ingebouwd.
Laatst gewijzigd op: 20 oktober 2011

ga naar onze facebookpagina