Franeker ā€“ Brandsma & Zn.

Werf R. Brandsma & Zonen aan de DongjumervaartRients Brandsma
Rients Brandsma (*30-09-1836 te Woudsend - †1918 te Franeker) kwam uit een gezin van zes kinderen. Hij was een zoon van de zoutziedersknecht Murk Rientzes Brandsma (*12-08-1805 te IJlst - †28-08-1884 te Leeuwarden) en Antje Jans de Haan (*1803 te Leeuwarden - †27-08-1857 te Leeuwarden). Murk Rientzes werkte o.a., in Woudsend en later in Leeuwarden aan Het Vliet, in een zoutkeet. Hier werd in grote metalen pannen tot 1901 aangevoerd zout geraffineerd.

Op de werf van Van der Zee op Zevenhuizen nabij Franeker was Rients in 1860 uit Leeuwarden bij Jan Harings als inwonende knecht komen werken. Hij leerde het vak van houtbouwer op de werf van zijn toekomstige schoonvader, waar Friese tjalken, snikken, pramen en bootjes werden gemaakt. Naast het werk leerde Rients Brandsma Froukje van der Zee (*20-08-1843 te Franeker - †1917 te Franeker) kennen. Froukje was een dochter van scheepstimmerman Jan-baas Harings van der Zee en Sytske Jans Boersma. Ze trouwden op 28 september 1862 in Franeker en kregen drie dochters en drie zonen. Éénmaal getrouwd begon Rients Brandsma in 1872 een eigen houtwerf aan een uitloper van de Doanjumer Feart (Dongjumervaart) in de noordelijke stadsgracht, vlakbij het centrum van Franeker.

Rients had bij de finale verkoop het hoogste bod van fl. 1.993,75 uitgebracht op de werf woonhuizing, teerhuis en helling van de weduwe van Douwe Dirks van der Veen. Hiermee troefde hij koopman Sytze Kamstra af die een week eerder nog een bod had gedaan van fl. 1.712,75.
De werf aan de Dongjumervaart werd voor het eerst in 1710 genoemd. In dat jaar kocht Gatze Pieters van de diakenen van de gereformeerde gemeente Franeker de scheepswerf van Lolle Ymes aan de stadsgracht op de hoek van de Dongjumervaart. Lolle Ymes was overleden en de werf met huis, schuur en helling was overgegaan aan de diakenen.
De bestaande werf die Rients Brandsma in 1872 overnam had drie reparatielangshellingen van 12, 16 en 22 m. Brandsma bouwde zijn schepen ‘op het oog’, tekeningen uit zijn tijd zijn niet bekend. Hij gebruikte ‘mallen en proevers’, die waren gemaakt naar de vorm van stevens, berghouten, roer en zwaarden van eerder gebouwde schepen. Als die hen mooi of goed van model leken werden ze gebruikt. De werf had voldoende werk. ‘s Zomers werden er hoofdzakelijk houten schepen gerepareerd en ’s winters werden nieuwe kleine Friese tjalken en schuitjes (skûtsjes) gebouwd. In de winterperioden van 1880 tot en met 1892 vroeg Rients middels een advertentie in de courant regelmatig twee scheepstimmerknechten met de extra vermelding ‘goede werkers’. Dit duidde erop dat Rients naast kwaliteit ook kwantiteit na streefde om met de schaalvergroting mee te gaan. Er werden op de werf snikschepen (scherp en rond 12-18 ton), roefschepen (18-27 ton), potschip (16-23 ton) en (klei)pramen (4-12 ton) gebouwd.
Rients zonen Murk (*26-07-1878 te Franeker- †22-05-1940 te Franeker), Haring (*14-05-1881 te Franeker - †29-04-1959 te Zaandam) en Jan (*19-08-1872 te Franeker- †21-05-1937 te Augustinusga) werden aan de Dongjumervaart geboren en in het scheepstimmerbedrijf opgegroeid. Het scheepsbouwvak werd de jongens met de paplepel ingebracht door heit. Ze kregen een gedegen opleiding in de oude traditionele ambacht. Zij gingen in een andere tijd aan het werk, toen de houtbouw steeds verder werd verdrongen door de ijzer- en staalbouw. Rients vroeg in 1899 een vergunning aan voor het oprichten van een smederij van 5x4 m. Er waren geen bezwaren binnengekomen, zodat de vergunning verleend werd onder voorwaarden. De vloer en de schoorsteen moesten van steen gemaakt worden en onder de dakpannen mocht geen riet worden aangebracht. Met deze uitbreiding kwam er meer smidswerk en minder timmerwerk op de werf. In 1904 verzocht Rients de gemeente om een scheepstimmerwerf op te mogen richten, voor het maken van ijzeren schepen. De gemeente stemde hierin toe indien Rients de inrichting voor 1 mei 1905 gereed zou hebben. Er kwam een werkplaats 16x5,50 m. Dit was echter nog niet voldoende. De bouwactiviteiten bleven doorgaan. Er moest vlak voor de Eerste Wereldoorlog nog een werkplaats bij voor smederij en houtbewerking. In deze werkplaats kwam ook een 10pk petroleummotor voor het in werking brengen van onder andere een valhamer, een lint- en cirkelzaag, ventilator en een slijpsteen. De nieuwe werkplaats werd in steen opgetrokken met een betonnen vloer. Voor de op een paalfundering staande petroleummotor kwam een ondergrondse tank voor 3.000 liter petroleum.

Murk en Haring Brandsma

Murk trouwde met Wiepkje Yntema (*24-08-1884 te Bolsward - †08-10-1962 te Franeker) Zij was onderwijzeres en gaf les in fraaie handwerken, maatknippen en kostuumnaaien. Haring trouwde op 1 november 1906 in Franeker met Anna Koster (*16-08-1878 te Franeker - †08-05-1931 te Zaandam). De jonge Brandsma’s leerden in de jaren 1903-1905 wel scheepstekenen op de werf ‘Welgelegen’ van Anne Adamus Alta (*1886-†1920) in Harlingen en het werk in de ijzeren scheepsbouw. Het gevolg hiervan was de oprichting van de Firma R. Brandsma & Zonen, met firmanten Rients, Murk en Haring Brandsma. Op de werf werd in 1905 een nieuw bord uitgehangen aan de Leeuwarderweg 2: ’R. Brandsma & Zonen’, met de vermelding ‘Nieuwbouw en Reparatie van Yzeren en Houten Schepen’. Ook in de kranten werd aangegeven dat vanaf dit moment de werf zich bezigde met IJzeren en Houten Scheepsbouw. Er werd voor het eerst een ijzeren klipper gebouwd in dat jaar op de werf. Deze nieuwbouw in ijzer ging door tot in september 1924. Het jaarinkomen van Rients Brandsma bedroeg in 1907 fl. 1.400,-. Zijn kosten in het levensonderhoud werden toen geschat op fl. 350,-. De firma werd op 01 januari 1909 omgezet in een vennootschap.

In de gloriejaren van de werf werkten er enkele tientallen mensen. Er zijn Westlanders, snikken, tjotters, passagiers- en veeschepen, zeven tjalken van 80 en 90 ton, dertig pramen, ongeveer zeventig motorvrachtschepen, drie hevelaken, een Westlander en zes klippers gebouwd. De opdrachten kwamen niet alleen uit Friesland maar ook van daar buiten. Diverse schouwen, (hevel)aken, diverse motor(vee)boten, dekschuiten, veerpont, baggerschuiten en vracht- en beurtschepen voor de 1e, 2e en 3e klas vaarwater werden door de gebroeders en heit gebouwd. Er werden zeker elf skûtsjes gebouwd. Het skûtsje ‘Ut en Thús’ [L 1808 N] van Henk Regts uit Nij Beets, dat nu uitkomt in de IFKS, gleed in 1910 van de helling in opdracht van Halbe Visser uit Earnewâld. De bouwkosten bedroegen fl. 2.800,- voor een schip van 17,32x3,69 m en 37,418 ton laadvermogen. De industriemotor die er tien jaar later in werd gezet kostte veel meer. Een ander skûtsje van deze werf dat nu nog uitkomt in de IFKS is de ‘Frisia’ [HN 4274] van Robert de Jong uit Lemmer. Murk Brandsma bouwde in 1914 een praam voor onder andere Wouter Hylkema uit Minnertsga, zo doet blijken uit een bouwtekening die bewaard is gebleven in het Fries Scheepvaartmuseum. Deze praam had een scherpe voorkant en een scherpe achterkant en had daardoor veel weg van een snikke. De ‘Belikumer’ praam die Hylkema daar heeft laten bouwen had een lengte over alles van 7,90 m, was 1,90 m breed en had een holte van 0,65 m. De praam kon daarmee een vracht van 3 ton vervoeren. Murk en Haring kwamen er wel achter dat de ijzerbouw ook zijn specialisten vroeg. Er werden dan ook al snel bekwame klinkers, handlangers en bekwame ijzerwerkers gevraagd waar ze ook een hoog loon tegenover zette. Toch werden er in 1913 ook nog wel houtwerkers gevraagd om op de werf te komen werken. De werf kreeg bekendheid als een speciaal adres door de nieuwbouw van motorboten. Deze werden afgeleverd in verschillende afmetingen, in tonnenmaat variërend van 20 tot 130 ton.
Murk was vanaf de oprichting van de ‘Friesche Scheepsbouwersvereeniging’ in 1915 actief met deze nieuwe organisatie bezig. Eerst als penningmeester en van 1920-1927 als voorzitter. Hij volgde hiermee Ulbe Wzn Zwolsman op. Ook Murk stond een goede samenwerking tussen de verschillende werven voor ogen, waarin afspraken werden gemaakt om het hoofd boven water te blijven houden. Zeker in de moeilijke periode na de Eerste Wereldoorlog.

Brandsma senior overleed in 1918. Na zijn dood berustte de leiding van de werf bij Murk en Haring. De aanloop naar een groeiende markt na de Eerste Wereldoorlog was niet eenvoudig. De scheepsbouw kwam wel op gang, maar hield nog niet over. De Gebroeders Brandsma zochten naar een afzetmarkt waar wel brood in te verdienen was. Naast de scheepsbouw werd de werf ingericht als constructiewerkplaats. In 1919 werden de “Heren Landbouwers!” erop geattendeerd dat er aan de Dongjumervaart ook ploegen werden gebouwd. Ploegen, gebouwd naar buitenlandse systemen, onder praktisch toezicht. Deze ploegen waren zeer geschikt voor de zware klei die in het noorden van Friesland zo rijkelijk aanwezig was. De verkoopcijfers werden een enorm succes.
De gebroeders lieten de scheepsbouw echter niet los. Er werden zeilschepen, motorboten, zolderschuiten en pramen gebouwd. Om ze aan de man te brengen kwamen ze naar de klant toe. Tot in de jaren twintig kon in advertenties van de Leeuwarder Courant gelezen worden dat de gebroeders vrijdags in ’t Friesch Koffiehuis te Leeuwarden tussen 11:00 en 13:00 uur aanwezig waren om potentiële klanten te woord te staan. Deze benadering zal zeker zijn vruchten hebben afgeworpen. Op de kleine familiewerf, met een toegang tot 7,50 m scheepsbreedte bij de Oosterpoortsbrug, werd zelfs een Rijnkast van 45,50x6,70 m, een twee mast schoener en een logger in 1919 gebouwd. In 1920 werd er een stoomboot van 24 ton verkocht. Al met al werden er tussen 1905 en 1924 door de firma 150 schepen van verschillende afmetingen gebouwd. Ondanks de beperkte mogelijkheden werden er zelfs zeewaardige schepen van 400 tot 500 ton gebouwd. Deze schepen met de grootste maat brachten het bedrijf tot de grootste bloei.

Eind 1922 kreeg de gemeente Franeker een brief van de Gedeputeerde Staten (GS) van Friesland waarin zij voorstelden om de Oosterpoortbrug, een draaibrug, te vervangen door een aarden dam. Dit zou vooral voor het landverkeer een grote verbetering wezen. Er kwamen uit de wijde omtrek vele bezwaarschriften, ook van Brandsma, op het voorstel. Schepen breder dan 5,00 m konden bij de uitvoering van dit voorstel niet meer naar Noordwest Friesland. Het college van B&W beslisten tegen de verwijdering van de brug. Een jaar later liet GS weer van zich horen. De draaibrug was bijna niet meer te bewegen en werd tot nader order gesloten voor alle scheepvaartverkeer. Het gevolg was een jaren lange correspondentie tussen de gemeente, GS en het Ministerie van Waterstaat.
Deze beslommeringen welke grote gevolgen konden betekenen voor de scheepswerf, weerhield Murk en Haring er niet van om in 1924 een vergunning aan te vragen tot het plaatsen en in werking hebben van een 12pk elektromotor met kompres ten behoeve van het pneumatisch klinken op het terrein. Er kwamen geen bezwaarschriften binnen, waardoor de vergunning werd verleend indien de installatie voor juli van dat jaar gereed zou zijn.

Haring trad in januari 1926 uit de firma en werd directeur van de Zaanlandsche Scheepvaart Maatschappij in Zaandam. De vennootschap werd hierdoor op 01 april 1926 ontbonden. Broer Jan zijn hart lag bij de houtbouw. Hij was in februari 1898 al naar Rohel verhuisd met zijn vrouw Grietje van der Schoot (*07-04-1873 te Franeker - †16-12-1951 te Kootstertille). Zijn schoonvader Evert van der Schoot, koopman te Franeker, had op 11 januari 1898 in een publieke verkoop, op last van en garant staande voor zijn schoonzoon Jan, een bestaande scheepswerf van Weduwe Andries Liekeles Hoekstra aan het Kolonelsdiep in Rohel onder Harkema Opeinde gekocht. Jan wilde liever voor zichzelf beginnen. De contacten met zijn broers bleef goed. Zo nu en dan bouwde Jan volgens tekeningen die door zijn broer Murk in Franeker werden gemaakt.

Rients Brandsma

Murk zette het bedrijf alleen voort en deed vanwege gezondheidsredenen in 1927 de werf over aan zijn 16-jarige zoon Rients Brandsma (*26-03-1909 te Franeker- †17-05-1989 te Midlum). Er werkten bij de overname 15 man op de werf. Onder de leiding van Rients werd als eerste een praam gebouwd. Murk die vanaf zijn ziektebed aanwijzingen had gegeven was niet tevreden met het resultaat. Er zaten nog te veel constructiefouten in het schip. Rients pakte het daarna snel op onder toeziend oog van Murk. Door de connecties van Haring in Noord-Holland werd het afzetgebied van de werf in Franeker ook vergroot. Zo werd er o.a. via A. Storm te Bergen een vrachtschip voor het vervoer van kaas gebouwd voor de kaashandel van Gebr. Stuyt te Haarlem.
Behalve de ernstige reuma-aandoening van Murk en de crisis in de jaren dertig deden zich andere problemen voor. In Zaandam verloor Haring zijn vrouw Anna, maar in mei hertrouwde hij heel romantisch op 14 oktober 1931 in Sint Amandsberg, een deel van de Belgische stad Gent (B) met zijn schoonzus Hermpjen van der Schoot (*01-02-1888 te Franeker - †08-02-1945 te Zaandam). In Franeker bleek de ligging aan de Dongjumervaart, ‘achter de stad’, een steeds grotere beperking voor de scheepsbouwactiviteiten te vormen. Met het afdammen van de Oosterpoortbrug wou de gemeente nog wel de doorvaartwijdte van de Kaatsveldbrug vergroten, maar hier zag het Rijk van af. Brandsma kon nergens rechten aan ontlenen wanneer de brug werd vervangen door een dam. Hij had wel ontheffing gekregen voor schepen groter dan 31,50 m lang en 5,40 m breed vanaf zijn werf tot aan het grootscheepsvaarwater, maar grotere schepen mochten niet in de Dongjumervaart varen. De gemeente Franeker zwichtte in 1933 voor de GS en de brug werd door aannemer Hielkema uit Heerenveen gesloopt en vervangen voor een aarden dam. Murk en zijn zoon Rients Brandsma zagen een nieuw bedrijf aan het grote vaarwater niet zitten waardoor voor het bloeiende scheepsbouwbedrijf Brandsma het doek viel. De werf werd gesloten op 8 november 1933. Het personeel kwam aan het begin van de grote economische crisis van de dertiger jaren op straat te staan zonder sociale uitkering. De scheepswerf met het woonhuis werden geveild door notaris K. Bijlsma. Rients, getrouwd met Christina Marina Prince, vertrok naar Zaandam en werd bedrijfsleider bij zijn oom Haring in de Zaanlandsche Scheepvaart Maatschappij. Na vervolgens directeur te zijn geweest in Harlingen op de scheepswerf ‘Welgelegen’ en bij Niestern in Groningen, verhuisde Rients naar Haren in Groningen en werd scheepsbouwkundig adviseur van een eigen Scheepsbouwkundig adviesbureau.

Het huis met schuur staat nog steeds op de oostelijke oever van de Dongjumervaart. Het werfarchief en de tekeningen zijn gelukkig nog bewaard gebleven. Rients schonk deze aan het Fries Scheepvaartmuseum. Onder de tekeningen bevinden zich zes van skûtsjes.
Laatst gewijzigd op: 10 september 2011

ga naar onze facebookpagina